|
|
Inleiding
|
[ 26·5·1·1 ]
|
|
Het voegwoord dus verbindt taalelementen waarvan dat wat op
dus volgt, een gevolg noemt van hetgeen in het daaraan
voorafgaande element wordt omschreven. Het verband tussen de leden van een
nevenschikking met dus wordt daarom gevolgaanduidend of
consecutief genoemd.
De betekenisverhouding tussen de leden is de omgekeerde van die bij
nevenschikkingen met want. Heel dikwijls is een nevenschikking
met want dan ook in een nevenschikking met dus te
veranderen door verwisseling van de beide leden. Vergelijk:
|
(1)
|
Ik blijf maar thuis, want ik voel me niet lekker.
|
|
(2)
|
Ik voel me niet lekker, dus ik blijf maar thuis.
|
Parallel met want zijn er twee soorten nevenschikkingen met
dus te onderscheiden: die waarvan het tweede lid als
uitspraak een gevolg is van wat in het eerste lid wordt
genoemd (vergelijk
), en die waarvan het tweede lid inhoudelijk als een
gevolg van het eerste lid te beschouwen is (vergelijk
). Verder kan dus, zoals en (zie
) en maar (zie
), aansluiten bij context en/of situatie.
Op grond van de overeenkomst met want wordt de nevenschikking
met dus behandeld bij de bijzondere vormen van nevenschikking.
In feite nemen de nevenschikkingen met dus een tussenpositie
in tussen de in dit hoofdstuk en de in het vorige hoofdstuk behandelde,
omdat ze soms niet, soms wel samentrekking toelaten. Vergelijk:
|
(3a)
|
Hij is ziek en hij blijft thuis.
|
|
(3b)
|
Hij is ziek en (-) blijft thuis.
|
|
(4a)
|
Hij blijft thuis want hij is ziek.
|
|
(4b)
|
Hij blijft thuis want (-) is ziek.
<<uitgesloten>>
|
|
(5a)
|
Hij is ziek dus hij blijft thuis.
|
|
(5b)
|
Hij is ziek dus (-) blijft thuis.
<<uitgesloten>>
|
|
(6a)
|
Hij is bijna het hele jaar ziek geweest en hij is niet geslaagd.
|
|
(6b)
|
Hij is bijna het hele jaar ziek geweest en (-) (-) niet geslaagd.
|
|
(7a)
|
Hij is niet geslaagd, want hij is bijna het hele jaar ziek
geweest.
|
|
(7b)
|
Hij is niet geslaagd, want (-) (-) bijna het hele jaar ziek
geweest.
<<uitgesloten>>
|
|
(8a)
|
Hij is bijna het hele jaar ziek geweest, dus hij is niet
geslaagd.
|
|
(8b)
|
Hij is bijna het hele jaar ziek geweest, dus (-) (-) niet
geslaagd.
|
Opmerking
|
Behalve het voegwoord dus bestaat ook het voegwoordelijk
bijwoord dus. Deze woorden onderscheiden zich niet
semantisch, maar wel syntactisch van elkaar. Het voegwoordelijk bijwoord
dus kan op verschillende plaatsen in de zin voorkomen; staat
het op de eerste zinsplaats, dan veroorzaakt het (anders dan het
voegwoord dus) inversie van onderwerp en persoonsvorm (zie
ook
en
, [2]). Vergelijk:
|
(ia)
|
Ik voel me niet lekker, dus ik blijf maar thuis. (voegwoord)
|
|
(ib)
|
Ik voel me niet lekker, dus blijf ik maar thuis.
|
(voegwoordelijk bijwoord)
|
(ic)
|
Ik voel me niet lekker, ik blijf dus maar thuis.
|
(voegwoordelijk bijwoord)
|
|
|
|
|
|