Het tweede lid is als uitspraak een gevolg van het eerste
 
[ 26·5·1·2 ]
 
Vergeleken met want (zie ) is dus in deze functie, die vooral in gesproken taal voorkomt, minder gemakkelijk bruikbaar. We geven hieronder ter vergelijking dezelfde voorbeelden als in , met omkering van de leden en soms lichte aanpassingen; ook de nummering correspondeert met die in :

(1) Je wilde toch weten waarvan feta gemaakt wordt? Dus dat wordt van geitemelk gemaakt.   <<uitgesloten>>
(2) Ik moet dit formulier invullen. Dus waar en wanneer ben je geboren?
(3) De dienster wordt ongeduldig. Dus betaal de rekening nou maar.
(4) Je hebt het al geleerd: dus wie heeft Napoleon verslagen bij Waterloo?   <<twijfelachtig>>
(6) Ik kan me voorstellen dat jullie leraar niet erg opschiet met zo'n stelletje zwakbegaafden, dus misschien heb je nog niet geleerd wie Napoleon verslagen heeft bij Waterloo.
(7) Jij bent de oudste, dus zorg voor je zusje.
(8) Jij kent ze zo goed, dus zijn ze thuis?   <<uitgesloten>>
(9) Er zijn hier zo weinig koeien. Dus wordt feta van geitemelk gemaakt?
(10) Er brandt geen licht, dus Ursula is niet thuis.
(11) Abstract is hier niet in trek, dus schilder maar madonna's.

Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina