Het eerste lid wordt verantwoord wat de zinsinhoud betreft
 
[ 26·4·1·3 ]
 
In zinnen als de volgende heeft de causale samenhang geen betrekking op het eerste lid als uitspraak, maar op de inhoud ervan, op de stand van zaken die erin verwoord wordt:

(1a) Chamberlain ging naar München, want hij wilde onderhandelen met de Nazi's.
(2a) Frits was boos, want ze hadden een andere begrafenisondernemer gekozen.
(3a) Ik kon niet meer fotograferen, want de lens was gebroken.

De zinnen die volgen op want, geven de verklaring van de stand van zaken in de vorige zin; ze geven bijvoorbeeld de beweegreden van Chamberlain om naar München te gaan, de oorzaak van de woede van Frits, of van het niet meer kunnen fotograferen.
     Deze nevenschikkingen kunnen zonder veel bezwaar worden vervangen door samengestelde zinnen met een omdat -zin (met pauze) als deel:

(1b) Chamberlain ging naar München, omdat hij wilde onderhandelen met de Nazi's.
(2b) Frits was boos, omdat ze een andere begrafenisondernemer gekozen hadden.
(3b) Ik kon niet meer fotograferen, omdat de lens gebroken was.

Dat vervanging van want door omdat (zonder pauze) betekenisverschil kan veroorzaken, blijkt bijv. uit de volgende negatieve zinnen:

(4a) Chamberlain ging niet naar München, want hij wilde onderhandelen met de Nazi's (en dat was in München niet mogelijk).
(4b) Chamberlain ging niet naar München, omdat hij wilde onderhandelen met de Nazi's (en dat was in München niet mogelijk).
(4c) Chamberlain ging niet naar München omdat hij wilde onderhandelen met de Nazi's (maar om een andere reden).

Zie hiervoor .
     Andere voorbeelden met want zijn:

(5) Hij blijft thuis, want hij is ziek.
(6) Om drie uur verliet hij het gebouw, want hij had een afspraak met zijn secretaris.
(7) De poort wordt pas om negen uur geopend, want vroeger komt er toch niemand opdagen.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina