|
|
De plaatsing van het onderwerp: algemene regels
|
[ 21·4·3 ]
|
1 |
Als uitgangspunt nemen we de plaats van het onderwerp ten opzichte van de
eerste pool. In zinnen met voor-pv volgt het onderwerp op de persoonsvorm:
|
·
als die persoonsvorm zelf eerste zinsdeel is (zinstype 1b; zie
) of
·
als het zinsdeel vóór de voor-pv een ander dan het onderwerp is.
|
Voorbeelden zijn respectievelijk:
|
(1)
|
|Komt| Henk morgen bij ons |eten?|
|
|
(2)
|
Morgen |komt| Henk bij ons |eten.|
|
De woordvolgorde van de hoofdzin naar de vorm waarbij het onderwerp op de
voor-pv volgt wordt ook wel inversie
genoemd. Men gaat dan uit van de 'normale' volgorde onderwerp -
persoonsvorm. Zie hierover echter
.
In zinnen met achter-pv volgt het onderwerp op de bindterm, bijv.:
|
(3)
|
|Als| mijn vriend met de fiets |komt| (, kunnen we samen een
tochtje maken.)
|
|
|
2 |
Beperken we ons tot het middenstuk van de zin - enkele opmerkelijke
gevallen van plaatsing van het onderwerp op de laatste zinsplaats worden in
besproken -, dan kunnen we de volgende twee algemene regels formuleren:
|
[1]
In de zojuist genoemde omstandigheden volgt het onderwerp gewoonlijk
meteen op de eerste pool, dat wil zeggen dat er tussen de
eerste pool en het onderwerp geen ander element staat. Zie de voorbeelden
(1) t/m (3).
Er is echter een belangrijke klasse van uitzonderingen. Men name een
niet-specifiek onbepaalde naamwoordelijke constituent als onderwerp kan
van de voor-pv of de bindterm gescheiden zijn, bijv. door bijwoordelijke
bepalingen. Deze onbepaalde onderwerpen hebben een hogere informatieve
waarde en staan verder naar achteren in het middenstuk. Meteen na de
eerste pool treedt in plaats van het onderwerp vaak (maar niet altijd; zie
) het presentatieve er op (zie voorbeeld
(4)). Voorbeelden met een substantivisch onderwerp zijn:
|
(4)
|
Nog steeds |is| er dringend bloed nodig.
|
|
(5)
|
Na veel strijd |werd| ten slotte in 1122 in Worms een Concordaat
tussen keizer en paus |gesloten.|
|
De onbepaalde voornaamwoorden sluiten zich hierbij aan, bijv.:
|
(6)
|
Vorige week |is| hier onverwacht iemand |komen aanbellen.|
|
De plaatsing van onderwerpen ten opzichte van bijwoordelijke bepalingen
vindt men uitvoerig behandeld in
.
[2]
Het onderwerp gaat over het algemeen aan de in het middenstuk aanwezige
voorwerpen vooraf, bijv.:
|
(7)
|
Voor straf |moest| Bart een opstel |schrijven.|
|
|
(8)
|
Als beloning |heeft| vader Saskia een nieuwe fiets |gegeven.|
|
Ook hier vormen onbepaalde constituenten soms een uitzondering op de regel.
Zie hiervoor onder meer
.
|
Deze beide plaatsingsregels gelden in feite alleen dan altijd als het
onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is (tot welke
categorie ook men gerekend kan worden).
Deze elementen staan dus verplicht direct na de eerste pool, bijv.:
|
(9)
|
Dat |heb| jij gisteren |gezegd.|
|
|
(10)
|
Gisteren |zijn| ze in de stad |gesignaleerd. |
|
|
(11)
|
|Opdat| men de dieven |zou kunnen vatten| (werd een
radiobericht verspreid.)
|
|
(12)
|
Vandaag |is| men onverwacht tot de actie over|gegaan.|
|
Opmerking
|
We zien hierbij af van speciale gevallen zoals contrastieve zinnen,
waarin het onderwerp door niet van de persoonsvorm
gescheiden wordt. Vergelijk met zin (9) hierboven:
|
(i)
|
Dat |heb| niet jíj maar ík |gezegd.|
|
|
|
Is het onderwerp geen persoonlijk voornaamwoord, dan is het mogelijk van de
regel af te wijken door het onderwerp na een voorwerp te plaatsen. Deze
afwijkingen worden in de volgende subparagrafen besproken.
|
|
|
|