|
|
Overzicht van de elementen in het middenstuk
|
[ 21·4·2 ]
|
1 |
Rekening houdend met het in
uiteengezette principe van de informatieve geleding van de zin kunnen
we de zinsdelen in het middenstuk (afgezien van de inherente elementen, die
in
behandeld worden) grosso modo in drie groepen verdelen, die wat hun
plaatsing betreft de volgende volgordetendens vertonen:
|
[I]
Onderwerpen en voorwerpen die een relatief geringe informatieve waarde
hebben, volgen, als ze al niet de eerste zinsplaats bezetten, doorgaans
meteen op de eerste pool. Men kan er dan ook de in
opgesomde elementen aantreffen, te weten vooral bepaalde
constituenten, waaronder de persoonlijke, aanwijzende en wederkerende
voornaamwoorden.
[II]
Hierna kunnen bijwoordelijke bepalingen komen, voor zover het geen
inherent met het werkwoord verbonden elementen zijn.
[III]
Dan komen de informatief belangrijke onderwerpen en voorwerpen, vooral die,
welke als zodanig formeel gekarakteriseerd zijn (bijv. onbepaalde
constituenten en meewerkende voorwerpen in de vorm van een
voorzetselconstituent met aan).
|
Uiteraard hoeft niet steeds van elk van de drie groepen tegelijk een
element aanwezig te zijn. Men dient het bovenstaande veeleer zo te lezen:
áls in het middenstuk van een zin zowel een informatief minder belangrijk
element als een informatief belangrijk element voorkomt, dan staan ze
gewoonlijk in deze volgorde (i
-iii). Indíen er in dezelfde zin ook nog een
bijwoordelijke bepaling voorkomt, dan kan die daartussen staan
(i-ii
-iii). Hierbij moet opgemerkt worden dat
bijwoordelijke bepalingen een zekere mate van vrijheid qua plaatsing kennen.
In veel gevallen nemen ze echter wel een soort spilplaats in ten opzichte
van de plaatsing van bepaalde tegenover onbepaalde constituenten (zie
).
De volgende voorbeelden demonstreren de genoemde tendens:
|
(1)
|
We |hebben| Jan gisteren een boek |gegeven.|
|
|
(2)
|
Morgen |wil| mijn zus met mijn moeder in de stad een nieuw hoedje |gaan
kopen.|
|
|
(3)
|
Er |schijnt| vanmorgen op de Antwerpsesteenweg een ernstig ongeluk
|gebeurd te zijn.|
|
|
|
2 |
Binnen elk van de onder 1 onderscheiden groepen elementen kan
meer dan één zinsdeel voorkomen. In dat geval zijn de volgende
tendensen van belang:
|
[A]
Persoonlijke voornaamwoorden hebben een lagere informatieve waarde dan
aanwijzende en substantivische elementen; behalve in contrastieve zinnen
staan ze steeds vóór eventuele bijwoordelijke bepalingen.
[B]
Bepaalde en categoriale constituenten hebben over het algemeen een lagere
informatieve waarde dan onbepaalde constituenten; van deze laatste de
specifieke weer een lagere dan de niet-specifieke.
[C]
Het onderwerp heeft meestal een lagere informatieve waarde dan de
voorwerpen; het staat doorgaans het meest links in het middenstuk.
|
Hieronder volgen enkele voorbeelden ter illustratie van de genoemde
tendensen.
(ad [a]) Persoonlijke voornaamwoorden, die
terugwijzen naar een element dat uit context of situatie bekend is, en
bijgevolg meestal een geringe informatieve waarde hebben, staan altijd vóór
de bijwoordelijke bepalingen als die aanwezig zijn. Enkel met een sterk
accent (bijv. in een contrastieve context) kunnen ze erna komen. Dat accent
wijst er juist op dat het voornaamwoord voor de spreker een grotere
informatieve waarde heeft. Vergelijk:
|
(4a)
|
(Jan zei) |dat| hij 'm gisteren op|gebeld had.|
|
|
(4b)
|
(Jan zei) |dat| hij gisteren 'm op|gebeld had.|
<<uitgesloten>>
|
|
(4c)
|
(Jan zei) |dat| gisteren hij 'm op|gebeld had.|
<<uitgesloten>>
|
|
(4d)
|
(Jan zei) |dat| hij gisteren hém op|gebeld had.|
|
(ad [b]) Als tweede illustratie vergelijken we de
plaatsing van bepaalde en onbepaalde naamwoordelijke constituenten met een
substantivische kern. Een onbepaalde naamwoordelijke constituent als
(lijdend) voorwerp komt meer naar achteren dan een bepaalde naamwoordelijke
constituent, die meer plaatsingsmogelijkheden kent. Zie de zinnen:
|
(5a)
|
Sofie |wilde| dat artikel vandaag |gaan lezen.|
|
|
(5b)
|
Sofie |wilde| vandaag dat artikel |gaan lezen.|
|
|
(6a)
|
Sofie |wilde| vandaag een artikel |gaan lezen.|
|
|
(6b)
|
Sofie |wilde| een artikel vandaag |gaan lezen.| (in de
betekenis van (6a)
)
|
In zin (5a) behoort dat artikel tot het
gespreksonderwerp; het sluit bijv. aan bij een gesprek over een nieuw
artikel van een of andere collega-medewerker, waarvan in de rest van de zin
gezegd wordt dat Sofie het wilde gaan lezen, en wel vandaag (de zin heeft
dan een accent op lezen, dan wel op vandaag).
Precies hetzelfde kan de spreker ook meedelen met de volgorde van
(5b). Er ligt dan echter wel een nadruksaccent op
vandaag. We hebben in dat geval te maken met een zin die
afwijkt van de strikte links-rechts-ordening doordat het informatief
belangrijkste element meer links in de zin staat.
Bij een neutrale accentuering van de zin behoren de (bepaalde)
naamwoordelijke constituent dat artikel in
(5b) en de (onbepaalde) naamwoordelijke constituent
een artikel in (6a) tot de informatieve
kern van de zin, in (6a) is het gegeven bovendien nieuw (in
de betekenis van 'niet-bekend'). Omschrijvingen van de zinnen zouden
respectievelijk kunnen zijn 'wat Sofie vandaag wilde gaan doen is dat
artikel lezen (je weet wel, waar we het over hadden)' (accent op
artikel of op lezen) en 'Sofie wilde vandaag wat
gaan lezen, en wel een artikel' (accent op artikel). Met deze
laatste betekenis is de volgorde van (6b) niet mogelijk.
Toch kunnen ook onbepaalde naamwoordelijke constituenten vooraan in het
middenstuk staan. Het gaat dan om specifieke onbepaalde constituenten (zie
hiervoor
). Vergelijk de zinnen:
|
(7a)
|
Er |komen| geregeld een paar kinderen in onze tuin |spelen.|
|
|
(7b)
|
Er |komen| een paar kinderen geregeld in onze tuin |spelen.|
|
Zin (7a) kan betekenen dat het geregeld zo is, dat enkele
willekeurige (en telkens weer andere) kinderen in onze tuin komen spelen.
De constituent een paar kinderen is dan niet-specifiek
onbepaald. Zin (7b) daarentegen zegt over een paar niet met
name genoemde, maar toch steeds dezelfde, voor de spreker identificeerbare,
kinderen (bijvoorbeeld die van de buurman), dat ze geregeld in onze tuin
komen spelen. In dit laatste geval is de naamwoordelijke constituent
een paar kinderen specifiek onbepaald. Een dergelijke
constituent kan als uitgangspunt voor de rest van de mededeling fungeren en
staat dan meer links in het middenstuk, al is plaatsing op de eerste
zinsplaats - waarbij het presentatieve er in de zin achterwege
blijft - meestal gewoner (vergelijk
), bijv.:
|
(7c)
|
Een paar kinderen |komen| geregeld in onze tuin |spelen.|
|
Een specifiek onbepaalde lezing is, in een andere context en met een accent
op vandaag, ook in het geval van (6b) heel goed
mogelijk.
Uit een en ander volgt nu: hoe minder 'bepaald' een constituent is (en hoe
groter de informatieve waarde ervan dan meestal is), hoe meer naar rechts
in de zin die constituent gewoonlijk staat. Zoals zin (5b)
laat zien, kan ook een bepaalde constituent echter nog wel informatief meer
prominentie krijgen en meer naar achteren in het middenstuk geplaatst
worden. Dit is onder meer ook het geval in contrastieve zinnen.
(ad [c]) Als voorbeeld van de derde tendentie kan
ten slotte nog gelden:
|
(8)
|
Er |heeft| gisteren iemand een taart |gebracht.|
|
Het onderwerp van deze zin (iemand) staat als onbepaalde
constituent weliswaar na de bijwoordelijke bepaling, maar komt toch nog
vóór het lijdend voorwerp (een taart).
|
|
3 |
Voor de onderlinge plaatsing van de zinsdelen uit de in 1
omschreven groepen [i] en [iii
] kan nu op grond van het voorgaande het hier volgende tentatieve
regelsysteem opgesteld worden, waarbij weer opgemerkt moet
worden dat niet alle elementen tegelijk gerealiseerd hoeven te zijn of het
kunnen zijn (als bijvoorbeeld in een zin al een persoonlijk voornaamwoord
als onderwerp optreedt kan niet nog een aanwijzend voornaamwoord als
onderwerp voorkomen, enzovoorts). Enige toelichting bij deze regels volgt
hieronder. Voor aanvullingen op de regels en voor mogelijke afwijkingen in
volgorde zie men
en de overige deelparagrafen waarnaar verwezen wordt.
De onderlinge volgorde van de elementen is als volgt:
|
[1]
Persoonlijke voornaamwoorden (zowel gereduceerde als niet-gereduceerde en
ook die met een vage, algemene referentie, zoals men) als
onderwerp; aanwijzende voornaamwoorden als onderwerp.
[2]
Presentatief er, indien er geen element uit [1]
in de zin aanwezig is. (Zie voor er ook
.)
[3]
Naamwoordelijke constituenten met een substantivische kern of onbepaalde
voornaamwoorden als onderwerp, indien geen element uit [1] in
de zin aanwezig is. (Zie ook
.)
[4]
Gereduceerde voorwerpsvormen van de persoonlijke voornaamwoorden van de
derde persoon:
het
ze
'm
[5]
Gereduceerde voorwerpsvormen van de persoonlijke en wederkerende
voornaamwoorden van de eerste en de tweede persoon en het wederkerende
zich.
[6]
Niet-gereduceerde voorwerpsvormen van het persoonlijk voornaamwoord en het
wederkerende ons en u.
[7]
Aanwijzende voornaamwoorden, onbepaalde voornaamwoorden of naamwoordelijke
constituenten met substantivische kern als voorwerp.
|
Toelichting:
|
·
Ad [1]: de aanwijzende voornaamwoorden als onderwerp kunnen
soms achter de persoonlijke voornaamwoorden als voorwerp of achter
zich geplaatst worden. Vergelijk voorbeeld
(17a) hieronder met
.
·
Voor [2] en [3] geldt: er treedt in
het algemeen alleen terzelfdertijd met een element uit [3] op
als dit laatste onbepaald, niet-specifiek is (zie
).
·
Voor [4] en [5] geldt: lijdend voorwerp komt
vóór meewerkend voorwerp. Zie bijvoorbeeld zin (16a)
hieronder; zie verder
en voor indirecte objecten in de vorm van een voorzetselconstituent
(met aan of voor)
.
·
Voor [7] geldt daarentegen: een meewerkend voorwerp komt
gewoonlijk vóór een lijdend voorwerp (zie verder
).
·
Bij de onderlinge volgorde van de voornaamwoorden blijkt het onderscheid
tussen gereduceerde en niet-gereduceerde vormen van met name de
persoonlijke voornaamwoorden (me-mij,
je-jij, enz.) een belangrijke rol te spelen. Dit
onderscheid wordt in verband met de eerste zinsplaats behandeld in
.
·
Uit de volgorderegels komt de tendens naar voren dat elementen die
'zwaarder' of 'complexer' zijn de neiging hebben verder naar achteren te
komen dan 'lichtere' of 'minder complexe': gereduceerde voornaamwoorden
komen vóór volle vormen, voornaamwoorden komen vóór substantivische
elementen (het onderwerp vormt hier soms een uitzondering op). Een
uitvloeisel van het 'complexiteitsprincipe' is ook dat indirecte objecten
in de vorm van een voorzetselconstituent verder achteraan kunnen staan dan
naamwoordelijke constituenten.
|
Voorbeeldzinnen die in overeenstemming zijn met de gegeven volgorderegels,
zijn:
|
(9a)
|
|Had| hij het zich niet in|gebeeld?|
|
|
(9b)
|
|Had| hij zich dat niet in|gebeeld?|
|
|
(10)
|
Toch |heeft| er niemand iets |gezien.|
|
|
(11)
|
(Weet jij) |of| iemand dat boek |gekocht heeft?|
|
|
(12)
|
Gisteren |had| zijn vader iets |gekocht.|
|
|
(13)
|
|Kon| die kerel het zich niet in|gebeeld hebben?|
|
|
(14a)
|
Eigenlijk |had| ik me haar heel anders voor|gesteld. |
|
|
(14b)
|
Eigenlijk |had| ik ze/'r me heel anders voor|gesteld. |
|
|
(15a)
|
Eigenlijk |had| hij zich haar heel anders voor|gesteld.|
|
|
(15b)
|
Eigenlijk |had| hij ze zich heel anders voor|gesteld. |
|
|
(16a)
|
Toen |heb| ik 't 'm |laten zien.|
|
|
(16b)
|
Toen |heb| ik hem dat |laten zien.|
|
|
(17a)
|
Hoeveel |zou| me dat |kosten?|
|
|
(17b)
|
Hoeveel |zou| het me |kosten?|
|
|
(18a)
|
|Schaamt| die zich dan niet?
|
|
(18b)
|
|Schaamt| dat meisje zich dan niet?
|
|
|
|
|