Buiten de eerste zinsplaats
 
[ 8·6·3·3·ii ]
 
1 Presentatief er komt ook buiten de eerste zinsplaats voor. Zo is de voor de hand liggende interpretatie van het verplichte er in de volgende zinnen de presentatieve:

(1) Wie komt er vanavond op dat feest?
(2) Wat gebeurt er aan de overkant?

Onderwerpen zijn hier de vragende voornaamwoorden wie en wat, die onbepaalde constituenten zijn en verplicht op de eerste zinsplaats staan; er is presentatief, zoals in de vergelijkbare zinnen:

(3) Er komt vanavond iemand (maar ik weet niet wie).
(4) Er gebeurt iets (maar ik weet niet wat).

In niet-vragende zinnen kan bijv. een tijdsbepaling op de eerste zinsplaats staan; naast zin (5a) (een herhaling van zin (2a) uit ), is mogelijk:

(5a) Er komt vanavond een student op de kinderen passen.
(5b) Vanavond komt (er) een student op de kinderen passen.

De haakjes in (5b) geven aan dat er hier facultatief is (zo ook in de voorbeelden hieronder).
 
2 Voor de aan- of afwezigheid van presentatief er zijn geen strikte regels te geven: het kan facultatief zijn, er kan semantisch of stilistisch verschil in het spel zijn, én er is vooral veel individuele, soms ook geografische variatie in het gebruik. Als in de voorbeelden hieronder er (niet tussen haakjes) gebruikt wordt, wil dat niet zeggen dat deze of gene taalgebruiker het nooit kan weglaten; het omgekeerde geldt voor voorbeeldzinnen zonder er.
     Presentatief er buiten de eerste zinsplaats wordt nu behandeld al naargelang van de bezetting van die eerste zinsplaats.

[1]  De eerste zinsplaats bevat een vraagwoord als onderwerp of deel daarvan (vraagwoordvragen) of is leeg (ja/nee-vragen).

[a]  Presentatief er is als vrijwel verplicht te beschouwen als het werkwoordelijk gezegde een onovergankelijk werkwoord bevat, bijv.:

(6) Wie/welke mensen komen er vanavond allemaal?
(7) Komen er vanavond nogal wat mensen?
(8) Wat/welk onderdeel rammelt er toch zo?
(9) Rammelt er iets?

Verder gelden voor de aan- of afwezigheid van er de volgende tendenties.

[b]  Facultatief met enige voorkeur voor aanwezigheid is er:

·   als het naamwoordelijk deel van het gezegde adjectivisch is (waarbij inbegrepen een substantief zonder lidwoord ), bijv.:

(10a) Wie is er ziek?
(11) Zijn er veel leerlingen ziek?
(12) Wie van u is (er) dokter?
(13) Is (er) misschien iemand van u dokter?
(14) Wat is (er) nou beter tegen de kou dan een hete grog?
(15) Is (er) iets beter tegen de kou dan een hete grog?

In vragen waarin om verduidelijking verzocht wordt en in raadsels is weglating van er normaal, bijv.:

(10b) (Men heeft de naam van een zieke niet goed verstaan en vraagt: ) Wíe is ziek?
(16) Wat is rond en toch vierkant?



·   als het direct object een onbepaalde constituent is, bijv.:

(17a) Wie schrijft (er) een brief?
(18) Schrijft (er) één van jullie een brief?
(19a) Wie heeft (er) iets laten liggen?
(20) Heeft (er) een bezoeker iets laten liggen?

De vragen in (17a) en (19a) met er zijn als zuiver informatief te beschouwen; zonder er is (17a) bijv. meer een aansporing:

(17b) (Kom op, jongens!) Wíe schrijft een brief?

en (19a) bijv. een verwijt:

(19b) (Met een gevonden voorwerp in de hand: ) Wíe heeft iets laten liggen?




[c]  Facultatief met enige voorkeur voor afwezigheid is er als het naamwoordelijk deel van het gezegde of het direct object een bepaalde constituent is. Voorbeelden:

(21) Wie van u is (er) de dokter?
(22) Is (er) één van de heren misschien de dokter?
(23) Wat is (er) het onderwerp van deze zin?
(24) Is (er) een onbepaalde constituent het onderwerp van deze zin?
(25) Wie schrijft (er) die brief?
(26) Schrijft (er) één van jullie die brief?
(27) Wie heeft (er) dit laten liggen?
(28) Heeft (er) een bezoeker dit laten liggen?
(29) Wie heeft (er) zijn jas laten hangen?
(30) Heeft (er) iemand zijn jas laten hangen?
(31) Wat geeft (er) mij het recht dit te veronderstellen?
(32) Geeft (er) iets mij het recht dit te veronderstellen?




[2]  De eerste zinsplaats van een niet-vragende zin bevat het onderwerp.

[a]  Het onderwerp is een naamwoordelijke constituent.
     Hier is presentatief er alleen verplicht in gevallen als:

(33) Ápen zonder staart zijn er wel, (ezels zonder staart niet).
(34) Eén oplossing is er, (maar ook niet meer).
(35) Een studént kwam er! (En we hadden nota bene een hoogleraar verwacht!)

In (33) en (34) hebben we te maken met de vaste uitdrukking er zijn ('bestaan') ; in (35) met een geval waar presentatief er normaal is . Het onderwerp in zinnen als deze heeft speciale klemtoon.
     In veel gevallen is er facultatief. Het onderwerp kan beklemtoond en onbeklemtoond zijn, afhankelijk van de context. Voorbeelden:

(36a) (Over ongelukken gesproken: ) Een vreselijk ongeluk is (er) vanmorgen op de Oránjesingel gebeurd.
(36b) (Weet je niet eens wat er gebeurd is?) Een vréselijk óngeluk is (er) vanmorgen op de Oranjesingel gebeurd.
(37a) (Hé, wat zie ik daar?) Iemand komt (er) een táárt bij ons brengen.
(37b) (De bakker weet niet of hij zelf kan komen, maar) íemand komt (er) in ieder geval een taart bij ons brengen.
(38a) (Toen we de bladzijden gecontroleerd hadden, merkten we: ) Heel wat bladzijden ontbráken (er) aan het boek.
(38b) (Of er wat aan het boek ontbrak, vraag je?) Hele bládzijden ontbraken (er) aan het boek!

Soms is er als uitgesloten te beschouwen. Zo is naast (39a) en (39b) (vergelijk ) niet mogelijk:

(39a) Er besloop hem een gevoel van angst.
(39b) Een gevoel van angst besloop hem.
(39c) Een gevoel van angst besloop er hem.   <<uitgesloten>>

Andere voorbeelden:

(40a) Er heeft een bezoeker zijn jas in de gang laten hangen.
(40b) Een bezoeker heeft zijn jas in de gang laten hangen.
(40c) Een bezoeker heeft er zijn jas in de gang laten hangen.   <<uitgesloten>>
(41a) Er zal iemand van ons een brief schrijven.
(41b) Iemand van ons zal een brief schrijven.
(41c) Iemand van ons zal er een brief schrijven.   <<uitgesloten>>

(n.b. In (40c) en (41c) is er niet bedoeld als plaatsbepaling (locatief er), bijv. als vervanging van 'in dat gebouw'.)
     De condities waaronder er al dan niet aanwezig is, zijn vooralsnog niet duidelijk. Vergelijk voor meer voorbeelden ook .

[b]  Het onderwerp is een bijzin.
     Als een onderwerpszin in een passieve hoofdzin op de eerste zinsplaats staat, is presentatief er facultatief of uitgesloten. Vergelijk:

(42a) Er wordt beweerd dat hij gefraudeerd heeft.
(42b) Dat hij gefraudeerd heeft, wordt (er) beweerd.
(43a) Er werd gevraagd of er een dokter in de zaal was.
(43b) Of er een dokter in de zaal was, werd (er) gevraagd.
(44a) Er wordt vaak gezegd: hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
(44b) Hoe meer zielen hoe meer vreugd, wordt (er) vaak gezegd.
(45a) Er kan niet gezegd worden dat hij hard gewerkt heeft.
(45b) Dat hij hard gewerkt heeft, kan niet gezegd worden.
(45c) Dat hij hard gewerkt heeft, kan er niet gezegd worden.   <<uitgesloten>>
(46a) Er wordt nog onderzocht of ze misschien toch een verblijfsvergunning kan krijgen.
(46b) Of ze misschien toch een verblijfsvergunning kan krijgen, wordt nog onderzocht.
(46c) Of ze misschien toch een verblijfsvergunning kan krijgen, wordt er nog onderzocht.   <<uitgesloten>>

(n.b. In (45c) en (46c) is er uiteraard niet locatief bedoeld.)
     Ook hier zijn de condities voor de aan- of afwezigheid van er nog onduidelijk.


[3]  De eerste zinsplaats bevat een direct of indirect object.

[a]  In dit geval is presentatief er als uitgesloten te beschouwen als het direct of indirect object een bepaalde constituent is. Vergelijk:

(47a) Al die foto's heeft iemand bewaard.
(47b) Al die foto's heeft er iemand bewaard.   <<uitgesloten>>
(48a) (Aan) deze drie leerlingen heeft een leraar straf gegeven.
(48b) (Aan) deze drie leerlingen heeft er een leraar straf gegeven.   <<uitgesloten>>

(n.b. In (48b) is er niet op te vatten als bijv. 'op die school'.)

[b]  Is het object een onbepaalde constituent, dan is er facultatief:

(49) Foto's heeft (er) altijd wel iemand bewaard.
(50) (Aan) enkele leerlingen heeft (er) een leraar straf gegeven.




[4]  De eerste zinsplaats bevat een bepaling.
     Voor zinnen met een bepaling op de eerste zinsplaats geldt wat de aan- of afwezigheid van presentatief er betreft in het algemeen hetzelfde als voor dezelfde zinnen waarin die bepaling niet of niet op de eerste zinsplaats voorkomt. Zo is er verplicht aanwezig in gevallen als (51a) en (52a), evenals in (51c) en (52c). Vergelijk:

(51a) Meestal wordt er gezongen.
(51b) Meestal wordt gezongen.   <<uitgesloten>>
(51c) Er wordt (meestal) gezongen.
(51d) Wordt (meestal) gezongen.   <<uitgesloten>>
(52a) Gelukkig is er één oplossing.
(52b) Gelukkig is één oplossing.   <<uitgesloten>>
(52c) Er is (gelukkig) één oplossing.
(52d) Is (gelukkig) één oplossing.   <<uitgesloten>>

In de meeste gevallen is er in principe facultatief. Voorbeelden:

(53) Vanavond komt (er) een student.
(54) Vanmorgen is (er) op de Oranjesingel een ernstig ongeluk gebeurd.
(55) Vanmiddag komt (er) iemand een taart brengen.
(56) In tegenstelling tot onze verwachtingen is (er) niemand komen opdagen.
(57) Helaas ontbraken (er) heel wat bladzijden aan het boek.
(58) Op de Oranjesingel is (er) een vreselijk ongeluk gebeurd.
(59) Op de hoek van de straat is (er) een winkel, daarnaast is (er) een postkantoor.
(60) Aan de overkant staan (er) mooiere bomen dan aan deze kant.

In de standaardtaal wordt er na een plaatsbepaling (dus in zinnen als (58), (59) en (60)) gemakkelijker weggelaten dan in andere gevallen. Overigens verschilt de voorkeur voor het al dan niet gebruiken van er buiten de eerste zinsplaats per geval; duidelijke regels zijn hier vooralsnog niet te geven. Er zijn ook nogal grote individuele verschillen in het er-gebruik.
     Wel is er een duidelijke geografisch bepaalde tendentie: er staat (al dan niet na een plaatsbepaling) sterker in België (behalve Oost-Limburg) en eveneens, zij het in mindere mate, in het zuidelijk deel van Nederland (vooral Zeeland) dan in de rest van het taalgebied.

 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina