|
|
Inleiding
|
[ 21·3·5·1 ]
|
|
Gewoonlijk wordt de eerste zinsplaats bezet door één enkel zinsdeel. In
is al aangegeven dat soms niet een volledig zinsdeel maar slechts een
stuk daarvan vóór de voor-pv staat. Als voorbeeld is daar genoemd een
naamwoordelijke constituent minus de nabepaling in de vorm van een
betrekkelijke bijzin (die jongen...die je daar ziet).
Afgezien daarvan zijn er nog enkele andere gevallen te onderscheiden
waarbij minder dan een zinsdeel op de eerste zinsplaats staat. In de
volgende subparagrafen worden vier mogelijkheden besproken: het eerste deel
van een voornaamwoordelijk bijwoord op de eerste zinsplaats (bijv.
waar...over; zie
), een vragend of uitroepend voornaamwoord in gevallen als wat...
voor (zie
), een onvolledige naamwoordelijke constituent (zie
) en ten slotte een voorzetselconstituent zonder het voorzetsel (bijv.
ijs (is hij dol) op; zie
).
|
|
|
|