Een voorzetselconstituent zonder het voorzetsel
 
[ 21·3·5·5 ]
 
Tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de onder beschreven gevallen is het volgende type splitsing, dat beperkt is tot informeel taalgebruik. Het gaat hier om voorzetselconstituenten in verschillende functies. Behalve dat deze zinsdelen in hun geheel op de eerste zinsplaats voor kunnen komen, kunnen ze er ook staan zonder het voorzetsel (zie de (b) -zinnen hierna). Dit voorzetsel staat dan achteraan in het middenstuk (zie ). In de volgende voorbeelden heeft de voorzetselconstituent respectievelijk de functie van voorzetselvoorwerp ((1) t.e.m. (3)), van meewerkend voorwerp (zin (4)) en van noodzakelijke bijwoordelijke bepaling van plaats (zin (5)):

(1a) Aan lezen |heeft| hij een broertje dood.
(1b) Lezen |heeft| hij een broertje aan dood.   <informeel>
(2a) Op kinderen |is| ze dol.
(2b) Kinderen |is| ze dol op.   <informeel>
(3a) Op brutaliteit |ben| ik bepaald niet gesteld.
(3b) Brutaliteit |ben| ik bepaald niet op gesteld.   <informeel>
(4a) Aan zulke stoute kinderen |moet| je maar niet teveel snoep |geven.|
(4b) Zulke stoute kinderen |moet| je maar niet teveel snoep aan |geven.|   <informeel>
(5a) In zo'n drukke straat |zou| ik beslist niet |willen wonen.|
(5b) Zo'n drukke straat |zou| ik beslist niet in |willen wonen.|   <informeel>

Deze mogelijkheid bestaat echter niet voor alle bijwoordelijke bepalingen, blijkens een geval als:

(6a) Op zondag |kun| je toch niet |gaan dansen. |
(6b) Zondag |kun| je toch niet op |gaan dansen.|   <<uitgesloten>>

Vergelijk verder met . Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina