|
|
Inleiding
|
[ 21·3·3·1 ]
|
|
Helemaal vooraan in de zin kunnen ook delen van een werkwoordelijk gezegde
(infiniete werkwoordsvormen) voorkomen. Deze infiniete werkwoordsvormen
hebben als ze niet op de eerste zinsplaats staan altijd een vaste plaats in
de zin, namelijk de tweede pool. Ook delen van een werkwoordelijk gezegde
kunnen dus met andere woorden vooropgeplaatst worden.
Vooropplaatsing van een deel van het werkwoordelijk gezegde kan ook hier
weer ten eerste dienen als middel om dat element informatief op de
achtergrond te laten treden, het minder prominent te maken. Het voorbeeld
hieronder kan dit illustreren. Vergelijk:
|
(1a)
|
(Ik ben al lang op zoek naar dat boek, maar) ik |heb| het nog steeds niet
|gevonden. |
|
|
(1b)
|
(Ik ben al lang op zoek naar dat boek, maar) gevonden |heb| ik
het nog steeds niet.
|
Zin (1a), met het deelwoord in de tweede pool, kan gebruikt
worden als gevonden als informatief belangrijkste element
voorgesteld moet worden. Het werkwoord staat dan bijv. in oppositie met het
'op zoek zijn' uit de eerste deelzin. Gevonden draagt dan een
zinsaccent (eventueel samen met nog steeds). Dezelfde
volgorde kan echter ook gebruikt worden als niet het werkwoord, maar de
bijwoordelijke bepaling nog steeds als informatief
belangrijkste element voorgesteld moet worden (bijv. in oppositie met
al lang). In dat geval heeft alleen nog
steeds een zinsaccent. Vooropplaatsing van het deelwoord in zin
(1b) heeft een vergelijkbaar effect: gevonden
wordt gepresenteerd als uitgangspunt van de mededeling in de tweede deelzin,
waardoor de bijwoordelijke bepaling nog steeds vanzelf
prominentie en dus een accent krijgt. (In een zin met een neutraal
accentpatroon, dat wil zeggen een zin waarin er geen sprake is van extra
nadruk, ligt er ook een accent op het vooropstaande werkwoord.)
Ten tweede kan men - uiteraard in een andere context - van vooropplaatsing
gebruik maken om de zin juist met het belangrijkste element te beginnen,
bijv. in correctiezinnen. Voorbeelden hiervan worden gegeven in de volgende
subparagrafen.
Hoewel vooropplaatsing van een deel van een (werkwoordelijk) gezegde
geenszins ongebruikelijk is en in een bepaalde context heel adequaat kan
zijn, wijkt deze volgorde toch steeds af van het gewone zinspatroon (met
twee polen).
Een algemene beperking op vooropplaatsing van deelwoorden of infinitieven
is, dat wanneer het werkwoord een inherent verbonden zinsdeel bij zich
heeft (bijv. op reis in de verbinding op reis
gaan, of sommige voorwerpen), dit werkwoord niet in z'n eentje
vooraan kan staan, maar van dat zinsdeel vergezeld moet zijn. Vergelijk:
|
(2a)
|
Op reis gegaan |is| hij niet.
|
|
(2b)
|
Gegaan |is| hij niet op reis.
<<uitgesloten>>
|
Het inherent verbonden zinsdeel zelf kan wel soms apart vooraan staan
(vergelijk
), bijv. in het geval van (2):
|
(2c)
|
Op reis |is| hij niet |gegaan.|
|
Voor meer voorbeelden van vooropplaatsing van een infiniete werkwoordsvorm
samen met een inherent zinsdeel zie men
, waar ook andere mogelijkheden om een deel van een (werkwoordelijk of
naamwoordelijk) gezegde samen met een zinsdeel op de eerste zinsplaats te
zetten, behandeld worden.
|
|
|
|