|
|
De 'richtingsbepaling-waarheen?'
|
[ 20·10·2·3·i ]
|
1 |
De richtingsbepaling geeft antwoord op de vraag 'waarheen?' (waaronder ook
begrepen: 'waardoorheen?' en 'waarlangs?').
Syntactisch is de richtingsbepaling te beschouwen als een complement bij
het werkwoord, wat de hierboven besproken bepaling van plaats niet is.
Sommige werkwoorden, zoals zich begeven hebben verplicht
een richtingsbepaling bij zich (zie
evenals
).
|
|
2 |
Ter uitdrukking van een richtingsbepaling kunnen de volgende taalelementen
gebruikt worden.
|
[a]
Voorzetselconstituenten;
De voornaamste voorzetsels die hier voorkomen, zijn:
|
·
de voorzetsels in engere zin aan, door,
in, langs, naar, om,
op, over, rond, tot
(aan), via, voorbij;
·
de achtergeplaatste voorzetsels af, door,
in, langs, om, op,
over, rond, uit,
voorbij;
·
de voorzetselcombinaties achter...aan, achter...
om, boven...uit, buiten...om,
door...heen, langs...heen, met...
mee, naar...toe, om...heen,
onder...door, onder...langs, op....
aan, op...af, op...toe, over...
heen, tegen...aan, tegen...in,
tegen...op, tot...(aan)...toe, tussen...
door, voor...langs, voor...om.
|
Voor het voorzetsel te, dat in beperkte mate gebruikt wordt,
zie
.
Voorbeelden zijn:
|
(2)
|
Ze is al vroeg naar huis gegaan.
|
|
(3)
|
Via Maldegem fietsten we naar Gent.
|
|
(4)
|
De hobbits liepen tot het punt waar de rivier zich splitste.
|
|
(5)
|
Alle passagiers gingen aan boord.
|
|
(6)
|
We varen al lang niet meer op Indië.
|
|
(7)
|
We reden het bos in.
|
|
(8)
|
Ze trokken de bergen over.
|
|
(9)
|
Je hoeft niet het hele park door te rennen.
|
|
(10)
|
Loop toch niet zo hard de trap af.
|
|
(11)
|
De soldaten kwamen naar het schip toe.
|
|
(12)
|
We gingen weer op huis aan.
|
|
(13)
|
De kinderen slopen tussen de rijen door.
|
[b]
Voornaamwoordelijke bijwoorden met de onder [a] genoemde
voorzetsels of met heen;
Voorbeelden zijn:
|
(14)
|
Het onderwerp van de lezing trekt me niet aan; ik wil er niet
heen.
|
|
(15)
|
Het land waarheen hij op weg was, stond op geen enkele kaart.
|
|
(16)
|
Waar ga je naartoe?
|
|
(17)
|
We hoorden een knal: wij meteen erop af natuurlijk!
|
[c]
Een betrekkelijke bijzin ingeleid door een voornaamwoordelijk bijwoord,
met ingesloten antecedent, bijv.:
|
(18)
|
Ik ga waarheen jij gaat.
|
[d]
Een beperkt aantal afleidingen op -waarts (zie
), bijv.:
|
(19)
|
We keerden weer huiswaarts.
|
|
(20)
|
Toen we stroomafwaarts gingen, vonden we een doorwaadbare
plaats.
|
Opmerking
|
Voor het al dan niet regionale gebruik van (naar)
binnen, (naar) buiten en dergelijke, zie men
, Opmerkingen 3, 5 en 6.
|
|
|
|
|
|
|