|
|
Plaatsgebonden groepsvormende werkwoorden
|
[ 18·5·7·2·ii ]
|
1 |
De plaatsgebonden groepsvormende werkwoorden (zie voor deze term
) kunnen in het algemeen vrij gemakkelijk met elkaar gecombineerd
worden. Er kunnen er wel vier à vijf achter elkaar in een eindgroep
voorkomen. Hoewel de volgorde bepaald wordt door de betekenis van de zin,
kan het soms nuttig zijn te weten welke plaatsen deze werkwoorden (meestal)
innemen. Hieronder worden de verschillende plaatscategorieën die wij
onderscheiden, behandeld in de volgorde van rechts naar links, dat wil
zeggen dat een werkwoord dat behoort tot categorie [1] het
meest rechts in de eindgroep voorkomt en een werkwoord uit categorie
[7] het meest links. Deze volgorde kan overigens in concrete
zinnen natuurlijk doorkruist worden door het vrij plaatsbare (voltooid of
passief) deelwoord (in de hieronder volgende voorbeelden meestal het meest
links geplaatst). Verder dient men goed voor ogen te houden dat 'meest
rechts' enz. alleen betrekking heeft op de plaats van groepsvormende
werkwoorden. Een zelfstandig werkwoord in de vorm van een infinitief komt
daar dan nog achter te staan (zie de voorbeelden (2) en
volgende hieronder).
In de praktijk van het taalgebruik staat in een concrete zin nooit op elke
mogelijke (abstracte) plaats in de eindgroep een groepsvormend werkwoord,
vaak zullen er maar één of twee groepsvormende werkwoorden voorkomen. In de
gebruikte zinnen is er wel naar gestreefd zoveel mogelijk plaatsen concreet
te bezetten. Uit stilistisch oogpunt is op deze zinnen dikwijls heel wat
aan te merken; ze zijn uitsluitend bedoeld als voorbeelden van de
syntactische structuur van de eindgroep.
|
[1]
Het hulpwerkwoord van het passief worden;
Het hulpwerkwoord worden staat het meest naar rechts in de
eindgroep:
|
(1)
|
De wet is niet gewijzigd, zodat de president ook in de toekomst na een
vierjarige ambtstermijn herkozen zal kunnen blijven worden.
|
[2]
De groepsvormende werkwoorden liggen,
zitten, hangen
(onovergankelijk), staan en
lopen (als in
);
Deze werkwoorden kunnen geacht worden op de tweede plaats van rechts te
staan. Omdat ze vrijwel niet met het passieve worden te
combineren zijn, komt het er in de praktijk op neer dat ze van de
groepsvormende werkwoorden het meest rechts staan:
|
(2)
|
Ik geloof dat ze wel de hele dag zou hebben kunnen blijven
liggen slapen.
|
|
(3)
|
Ik vind het dapper dat hij in zo'n omgeving heeft durven gaan
staan preken.
|
(Voor het wegvallen van te zie men
.)
[3]
De groepsvormende werkwoorden blijven,
gaan en
komen (zie
);
Deze werkwoorden staan op de derde plaats van rechts. Een voorbeeld met
komen is:
|
(4)
|
Zou jij het een goed idee gevonden hebben, als zo'n snotneus op zo'n
belangrijke vergadering zou hebben mogen komen zitten meepraten?
|
Voor voorbeelden met blijven zie (1) en
(2), met gaan zie (3).
Ook het werkwoord zijn met infinitief
zonder te (zie
) wordt wel tot deze plaatscategorie gerekend. De
combinatiemogelijkheden zijn in dit geval echter nogal beperkt. Het
maximum is wel bereikt in zin (5), waaruit in ieder geval
blijkt dat het eigenlijk-modale werkwoord zal (behorend tot
categorie [7]) en het hulpwerkwoord van tijd zijn
(categorie [5]) links van de infinitief wezen
staan:
|
(5)
|
Ik denk dat vader wel weer zal zijn wezen vissen.
<informeel>
|
[4]
De oneigenlijk-modaal gebruikte
hulpwerkwoorden van modaliteit (zie
), alsmede (be)horen,
dienen (zie
), durven (zie
), weten (zie
) en het eigenlijk-modaal gebruikte
zullen (zie
);
Deze werkwoorden staan op de vierde plaats van rechts (de middelste) van
de eindgroep. Voorbeelden met moeten,
hoeven en
willen zijn respectievelijk:
|
(6a)
|
Ik vind dat hij niet had moeten blijven staan praten. ('het
praten was afkeurenswaardig')
|
|
(7)
|
Ik vind dat hij niet had hoeven blijven staan praten. ('het
praten was overbodig')
|
|
(8)
|
Je denkt toch niet dat ik hier zou hebben willen komen zitten
duimen draaien?
|
Voor voorbeelden met kunnen zie
(1) en (2), met
mogen zie (4), met
durven zie (3).
De werkwoorden (be)horen en dienen zijn
synoniemen van moeten en nemen dezelfde plaats in de
eindgroep in als dat werkwoord. In plaats van (6a) is dan
ook mogelijk:
|
(6b)
|
Ik vind dat hij niet had (be)horen/dienen te blijven staan
praten.
|
De combinatiemogelijkheden van weten zijn beperkt. In de
betekenis 'in staat zijn' is mogelijk:
|
(9)
|
Ik geloof dat zij zich in die omstandigheden wel zou hebben
weten te redden.
|
In de betekenis 'weten waar':
|
(10)
|
Ik denk dat ik dat boek nooit zou hebben weten te staan.
|
Het eigenlijk-modale (en het hulpwerkwoord van tijd) zullen
hoort eigenlijk tot de categorie [7] en staat als zodanig het
meest naar links in de eindgroep. Dit is bijvoorbeeld het geval in de
zinnen (11a) en (12a), waarin een
niet-werkelijkheid wordt uitgedrukt. Ter uitdrukking van deze betekenis is
echter ook een constructie mogelijk als in (11b) en
(12b). Daar kan zullen geacht worden op de
plaats van de oneigenlijk-modale werkwoorden te staan; het staat in ieder
geval rechts van het hulpwerkwoord hebben. De beide
constructiemogelijkheden worden behandeld in
.
|
(11a)
|
Ik las in de krant dat de vorig jaar vermoorde popzanger gisteren zijn
41ste verjaardag zou hebben gevierd.
|
|
(11b)
|
Ik las in de krant dat de vorig jaar vermoorde popzanger gisteren zijn
41ste verjaardag had zullen vieren.
|
|
(12a)
|
Ik hoor dat hij op reis zou zijn gegaan, maar er is blijkbaar
iets tussen gekomen.
|
|
(12b)
|
Ik hoor dat hij op reis had zullen gaan, maar er is blijkbaar
iets tussen gekomen.
|
[5]
De hulpwerkwoorden van tijd hebben en
zijn;
De hulpwerkwoorden van tijd hebben en zijn staan
op de vijfde plaats van rechts (de derde van links). Het is moeilijk
voorbeelden te bedenken waarin de plaatsen links van het hulpwerkwoord
allebei bezet zijn. Mogelijk zijn:
|
(13)
|
Als hij echt zou blijken te hebben zitten luieren, dan zwaait
er wat!
|
|
(14)
|
Aangezien de patiënt in een dergelijke situatie kan líjken te
zijn gestorven, is het zaak ademhaling en polsslag te blijven
controleren.
|
Meer voorbeelden met hebben waarin niet de beide plaatsen
links ervan, maar wel één of meer plaatsen rechts ervan bezet zijn, zijn
te vinden in (2), (3), (4),
(6a), (7), (8),
(6b), (9), (10),
(11b) en (12b).
Voor een regionale afwijking in de plaatsing van hebben en
zijn als hulpwerkwoorden van tijd zie men de opmerking aan
het eind van deze subparagraaf.
[6]
De hulpwerkwoorden van modaliteit met infinitief met te (zie
);
De werkwoorden blijken,
lijken,
schijnen,
heten,
dunken en
voorkomen (als hulpwerkwoorden van
modaliteit) staan op de zesde plaats van rechts (de tweede van links).
Voorbeelden met schijnen en heten met enkele
plaatsen rechts ervan bezet, zijn:
|
(15)
|
Ik hoor dat die wiskundige nooit goed schijnt te hebben kunnen
rekenen.
|
|
(16)
|
Dit is iemand die tot het bittere einde heet te willen blijven
doorgaan.
|
[7]
De
eigenlijk-modaal gebruikte hulpwerkwoorden van modaliteit
met een infinitief zonder te (zie
) en het hulpwerkwoord van tijd
zullen;
Deze hulpwerkwoorden staan op de zevende plaats van rechts (het meest naar
links) in de eindgroep. Voorbeelden van het
eigenlijk-modale zullen zijn te vinden
in de zinnen (2), (4), (5),
(8), (9), (10),
(11a), (12a) en (13). Een
voorbeeld van het hulpwerkwoord van tijd zullen is te vinden
in (1). Een voorbeeld met kunnen is
(14). Voorbeelden met
moeten en hoeven zijn:
|
(17)
|
Ik denk dat Carla moet hebben willen komen lopen, want met de
tram was ze allang hier geweest.
|
|
(18)
|
Carla is inderdaad erg laat, maar daarom vind ik nog niet dat ze
hoeft te hebben willen komen lopen.
|
Een voorbeeld waarin het eigenlijk-modale mogen deel uitmaakt
van een enigszins omvangrijke eindgroep, is niet te geven. Uit
(19) blijkt wel dat het als persoonsvorm in een zin met een
vrij uitgebreide eindgroep (waarin ook een oneigenlijk-modaal werkwoord)
kan staan:
|
(19)
|
Mocht ze hebben willen gaan liggen slapen, dan had ik heus wel
gezegd dat dat niet kon.
|
Een voorbeeld met het eigenlijk-modale willen waaruit
duidelijk blijkt welke plaats het in de eindgroep inneemt, is door de
beperkte combinatiemogelijkheden niet te geven.Uit de hierboven gegeven
volgorderegels vloeit voort wat bij de behandeling van de hulpwerkwoorden
van modaliteit (zie
) impliciet al aangegeven is, namelijk dat de eigenlijk-modale
werkwoorden normaliter links van de oneigenlijk-modale staan. Zo is in
(20) kunnen eigenlijk- en moeten
oneigenlijk-modaal:
|
(20)
|
Ik heb mijn rijbewijs maar meegenomen, omdat ik wel kan moeten
rijden. ('het is mogelijk dat ik genoodzaakt ben te rijden')
|
In (21) is moeten eigenlijk- en
kunnen oneigenlijk-modaal:
|
(21)
|
Ik weet dat hij al jaren een rijbewijs heeft, dus dat hij wel moet
kunnen rijden. ('het is waarschijnlijk dat hij in staat is te
rijden')
|
Het is overigens ook mogelijk dat twee oneigenlijk-modale werkwoorden in
een zin voorkomen. Zoals altijd wordt de volgorde door de betekenis van de
zin bepaald. In (22) zijn zowel moeten als
kunnen oneigenlijk-modaal:
|
(22)
|
In haar functie moet ze haar baas wel eens met de auto ergens heen
brengen, zodat ze wel moet kunnen rijden. ('ze is wel
verplicht de kunst van het rijden te beheersen')
|
|
Samenvattend geven we hieronder in schema 18.2
een overzicht van de onderscheiden plaatscategorieën. In dat schema is een
aantal van de gegeven voorbeelden opgenomen. Uit het schema moge eens te
meer blijken dat in concrete zinnen niet alle (abstracte) plaatsen tegelijk
opgevuld kunnen (of hoeven te) zijn.
schema 18.2: De volgorde van de
groepsvormende werkwoorden in de werkwoordelijke eindgroep.
[zie bijlage]
|
|
2 |
In
is vermeld dat de plaatsgebonden groepsvormende werkwoorden "door hun
betekenis sterk aan een bepaalde plaats gebonden zijn". Dat wil beslist
niet zeggen dat de hierboven in 1 beschreven volgorde in de
eindgroep voor alle gevallen vast ligt. Juist op grond van de betekenis
kunnen er variaties optreden.
Zo heeft (23a) de normale volgorde, omdat willen
tot categorie [4] en blijven tot categorie
[3] behoort:
|
(23a)
|
Ik merk steeds dat ze wil blijven werken.
|
Dit is ook in overeenstemming met de betekenis 'haar wens is door te gaan
met werken': wil zegt iets over blijven
werken. Toch is ook (23b) niet ondenkbaar, bijv.
gezegd van een zieke of gehandicapte die steeds maar de wens tot werken
blijft koesteren:
|
(23b)
|
Ik merk steeds dat ze blijft willen werken.
|
Hier zegt blijft dan ook iets over willen
werken.
Een ander maar vergelijkbaar geval vormen de zinnen (24a) en
(24b):
|
(24a)
|
Ik hoor dat Jan die brief heeft moeten schrijven.
|
|
(24b)
|
Ik hoor dat Jan die brief moet hebben geschreven.
|
In (24a) zegt heeft iets over moeten
schrijven: de schrijfopdracht ligt in een periode vóór het
spreekmoment. De volgorde is in overeenstemming met de in 1
gegeven regels, aangezien het hulpwerkwoord van tijd hebben
(categorie [5]) vóór het oneigenlijk-modale moeten
(categorie [4]) hoort te staan.
In (24b) staat moet vóór hebben;
het ligt dus voor de hand moet als eigenlijk-modaal te
interpreteren (het meest naar links in de eindgroep staande). Dat is ook
heel goed mogelijk; de betekenis van zin (24b) is dan: 'Ik
hoor dat Jan die brief hoogstwaarschijnlijk geschreven heeft'. Een andere
betekenis is echter ook denkbaar. In de praktijk zal er dan wel altijd een
tijdsbepaling in de zin voorkomen en zal de context de betekenis duidelijk
maken. De zin zou bijv. kunnen luiden:
|
(24c)
|
Ik hoor dat Jan die brief vóór morgenochtend tien uur moet
hebben geschreven, anders gaat de zaak niet door.
|
Hier staat het oneigenlijk-modale moeten vóór het
hulpwerkwoord van tijd hebben ('het is noodzakelijk dat het
schrijven voltooid is'); deze volgorde is dus anders dan de normale, maar
daarom nog niet uitgesloten.
Het principe dat de volgorde van de groepsvormende werkwoorden bepaald
wordt door de betekenis van de zin, verklaart ook dat twee plaatsgebonden
groepsvormende werkwoorden die tot dezelfde categorie behoren, gescheiden
kunnen worden door een niet-plaatsgebonden groepsvormend werkwoord, zoals
bijv. het geval is in de theoretisch mogelijke zin:
|
(25)
|
Jan zou Piet wel eens hebben willen zien durven blijven staan kijken.
|
De werkwoorden willen en durven horen allebei tot
de categorie [4].Willen zegt iets over
zien, dat als geïmpliceerd onderwerp 'Jan' heeft, terwijl
zien iets zegt over durven, waarvan het
geïmpliceerde onderwerp 'Piet' is. Durven ten slotte zegt iets
over blijven staan kijken.
Opmerking
|
In
regionaal taalgebruik
(vooral in het westelijke deel van België) hebben de hulpwerkwoorden van
tijd hebben en zijn een plaatsingsmogelijkheid
die niet uit het voorafgaande valt af te leiden. Deze werkwoorden kunnen
namelijk als persoonsvorm én als infinitief na twee infinitieven
voorkomen, wat in de standaardtaal niet mogelijk is. Voorbeelden met een
persoonsvorm zijn:
|
(ia)
|
Ik denk dat hij dat nog heeft kunnen verbranden.
|
|
(ib)
|
Ik denk dat hij dat nog kunnen verbranden heeft.
<regionaal>
|
|
(iia)
|
Ik zeg je toch dat Jan het is gaan halen.
|
|
(iib)
|
Ik zeg je toch dat Jan het gaan halen is.
<regionaal>
|
Omdat hebben en zijn als hulpwerkwoorden van
tijd voorafgegaan kunnen worden door een hulpwerkwoord van modaliteit
(evenals in de standaardtaal; zie ii 1), kunnen
ze ook in de vorm van een infinitief na twee andere infinitieven
voorkomen:
|
(iiia)
|
Ik denk dat hij dat zal hebben laten liggen.
|
|
(iiib)
|
Ik denk dat hij dat zal laten liggen hebben.
<regionaal>
|
|
(iva)
|
Denkt u dat hij kan zijn gaan kijken?
|
|
(ivb)
|
Denkt u dat hij kan gaan kijken zijn?
<regionaal>
|
|
|
|
|
|
|