in-
 
[ 12·2·2·2·ii·10 ]
 
Met in- kunnen scheidbare werkwoorden gevormd worden, waarvan de belangrijkste betekenisgroepen de volgende zijn.

[1]  Het werkwoord heeft de betekenis '(iets/iemand) door de werking uitgedrukt in het tweede lid (doen) komen in iets of iemand'. Het procédé is productief. Voorbeelden zijn:

(giftige lucht) inademen, inbreken, (de bal) ingooien, (een touw) inhalen, (een gedenkplaat) inmetselen, (een wasvoorschrift) innaaien, inregenen, (iets) inslikken, (geld) insluiten, (straatstenen) instampen, (winterpeen) inzaaien.

Voorzover het overgankelijke werkwoorden betreft, heeft de werking betrekking op het lijdend voorwerp, dat 'ergens in gebracht wordt' (bijv. de zalf goed inwrijven). Dat is niet zo in gevallen als de huid inwrijven (met zalf), een ketting insmeren (met olie), een bandje inspreken, waar door de werking iets anders 'gebracht wordt in wat het lijdend voorwerp aanduidt'.
     Zie voor gevallen als het bos in (lopen) en (de rook) de kamer in (blazen) . Het gaat hier om zinnen waarin het werkwoord een manier van (doen) voortbewegen uitdrukt en waarbij de plaats genoemd wordt in de richting waarvan de beweging gaat (zie ook ).

[2]  De betekenis van 'binnenwaartse richting' is verbleekt of geheel afwezig, ten voordele van de betekenis 'stuk maken of gaan; kleiner maken of worden door de werking' (vergelijk inkorten). Het procédé is productief. Voorbeelden zijn:

indrukken, induwen, (een ruit) ingooien, inkrimpen, (een jurk) innemen, inschoppen, instampen, inzakken

waarnaast gevormd kan worden inmaaien als in de zin:

(39) In het najaar moet het gras drie centimeter ingemaaid worden.

Enigszins anders is de verhouding in een zoom inleggen, waarbij niet de zoom maar een kledingstuk nauwer of korter gemaakt wordt.

[3]  De betekenis van het werkwoord is 'door de werking genoemd in het tweede lid iets in gebruik nemen of (zichzelf) geschikt maken voor functioneren'. Het procédé is productief. Voorbeelden zijn:

inhuldigen, (zich) inlezen, (schoenen) inlopen, inluiden, (een auto) inrijden, (zich) inspelen, (zich) inwerken, inwijden, inzegenen.


Verder komen werkwoorden voor als indommelen, inslapen, insluimeren , met een inchoatieve betekenis ('beginnen te -').
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina