Inleiding
 
[ 12·2·2·2·i ]
 
1 Naar de bouw van het bijwoord kan een onderscheid gemaakt worden tussen samenstellingen met een ongeleed bijwoord als eerste lid en die met een geleed bijwoord als eerste lid, respectievelijk bijv. achter-laten en achteruit-rijden.
     De meeste ongelede bijwoorden die als eerste lid van een werkwoordelijke samenstelling kunnen fungeren, zijn zogenaamde voorzetselbijwoorden, maar ook andere bijwoorden kunnen in deze functie optreden. De volgende ongelede bijwoorden kunnen met een werkwoord gecombineerd worden tot scheidbare werkwoorden: aan, achter, af, bij, binnen, boven, buiten, door, heen, in, langs, mee (mede), mis, na, neer (neder), om, onder, op, over, rond, samen, tegen, terecht, terug, thuis, toe, uit, verder, voor, voort, weer (weder) en weg . Ze worden in deze volgorde behandeld . Met enkele daarvan kunnen ook onscheidbare (samengestelde) werkwoorden gevormd worden, te weten met aan, achter, door, mis, om, onder, over, voor en weer . Dergelijke parallelle vormingen worden telkens samen besproken, respectievelijk onder a en b.
     De volgende gelede bijwoorden kunnen samen met een werkwoord scheidbare werkwoorden vormen: aaneen, achteraan, achteraf, achterna, achterom, achterop, achterover, achteruit, bijeen, dooreen, ineen, omhoog, omlaag, omver, onderuit, opeen, opzij, uiteen, vooraf, voorbij, voorop, voorover en vooruit . De klemtoon ligt telkens op het tweede lid van het bijwoord. De genoemde bijwoorden kunnen naar de betekenis in drie groepen verdeeld worden .
 
2 Het is niet altijd duidelijk wanneer er sprake is van een (scheidbaar) werkwoord en wanneer niet. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de onzekerheid over het al dan niet aan elkaar schrijven van werkwoorden als binnenvaren, doorrijden, inlopen of langsfietsen , gebruikt als infinitief, als deelwoord of als achter-pv. Het betreft meestal werkwoorden die een wijze van voortbewegen aanduiden en waarbij de plaats genoemd wordt in de richting waarvan (bijv. de haven (binnen), het bos (in)) of ten opzichte waarvan (bijv. het plein (langs), de trap (op)) de werking zich uitstrekt. In die gevallen kan men spreken van een richtingsbepaling met een achtergeplaatst voorzetsel, gecombineerd met een niet-samengesteld werkwoord, bijv. de haven binnen (varen) of de trap op (lopen) , respectievelijk zoals in (1) -(2) en (3):

(1) De tanker vaart de haven binnen.
(2) Ze vaart het jacht de haven binnen.
(3) Hij loopt de trap op.

In de orthografische praktijk worden het achtergeplaatst voorzetsel en het werkwoord in gevallen als de volgende evenwel vaak als één woord gespeld (vergelijk respectievelijk met (1), (2) en (3)):

(4) De tanker is de haven binnengevaren. (in plaats van: de haven binnen gevaren)
(5) Zij wilde het jacht de haven binnenvaren. (in plaats van: de haven binnen varen)
(6) Als hij de trap oploopt, wordt hij moe. (in plaats van: de trap op loopt)

Zie voor deze kwestie verder .
     Verder zijn hier niet als samengestelde werkwoorden behandeld combinaties van een modaal werkwoord met één van de genoemde voorzetselbijwoorden, als in de zinnen:

(7a) Kan ik met je mee?
(8a) Mag ik even langs?
(9a) Jij mag over/door.
(10a) Waar wil je naartoe?

Dergelijke zinnen kunnen als verkorting beschouwd worden, respectievelijk van bijv.:

(7b) Kan ik met je meegaan/meerijden?
(8b) Mag ik even langs lopen?
(9b) Jij mag overgaan/doorlopen.
(10b) Waar wil je naartoe gaan?

Onder meer uit deze voorbeelden blijkt dat ook in andere dan de al eerder genoemde combinaties discussie mogelijk is over de vraag of er al dan niet van een samengesteld werkwoord sprake is ( meegaan of (met iemand mee) gaan, langs lopen of langslopen).
     Ook bij de combinaties met een geleed bijwoord is het niet altijd duidelijk of er van een samenkoppeling sprake is (bijv. met opzij).
     In de ANS worden dan wellicht ook meer gevallen als samengestelde werkwoorden behandeld dan in andere grammatica's of in sommige woordenboeken gebeurt.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina