Achtergeplaatste voorzetsels
 
[ 9·3·3 ]
 
1 De meeste achtergeplaatste voorzetsels worden gebruikt bij werkwoorden die een beweging aanduiden. Ze kunnen op één na ook allemaal als voorzetsel in engere zin gebruikt worden. Alleen het achtergeplaatste voorzetsel af kan dat niet. Hiermee correspondeert het lokale voorzetsel van (vergelijk (1a) met (1b)).
     De achtergeplaatste voorzetsels geven de richting van de door het werkwoord aangeduide beweging aan; deze betekenis wordt hieronder geïllustreerd in de (a) -zinnen. De corresponderende voorzetsels in engere zin kunnen dezelfde functie vervullen, maar niet altijd met dezelfde werkwoorden en/of naamwoordelijke constituenten (zie de (b) -zinnen). Verder kunnen deze voorzetsels bij een werkwoord van beweging niet de richting van de beweging, maar de plaats of het gebied waar de beweging zich afspeelt aangeven (de (c) -zinnen); de achtergeplaatste voorzetsels kunnen dit niet. Ten slotte kunnen de vooropstaande voorzetsels ook nog gebruikt worden bij werkwoorden die geen beweging uitdrukken (behalve van en uit, die als lokaal voorzetsel altijd een richting aanduiden); zie voor voorbeelden hiervan .
     Als achtergeplaatste voorzetsels met een werkwoord van beweging komen voor: af, binnen, door, in, langs, om, op, over, rond, uit en voorbij Voorbeelden:

(1a) Hij holde de trap af.
(1b) Hij viel van de trap.
(2a) Ze kwamen de bebouwde kom binnen.
(2b) Ze kwamen binnen de bebouwde kom.
(2c) Binnen de bebouwde kom mag je niet harder dan 50 kilometer per uur rijden.
(3a) We zijn het park door gewandeld en toen kwamen we vanzelf bij het monument.
(3b) We zijn door het park naar het monument gewandeld.
(3c) We hebben de hele middag door het park gewandeld.
(4a) Hij sprong meteen het water in.
(4b) Hij sprong meteen in het water.
(4c) In het water stonden een paar kinderen te springen.
(5a) Op weg naar het station liep hij nog één keer de haven langs.
(5b) Hij liep langs de haven naar het station.
(5c) Hij kon uren langs de haven lopen.
(6a) Hij liep hard de hoek om.
(6b) Hij stak zijn hoofd om de hoek.
(6c) Ze zijn om de hoek aan het hardlopen, geloof ik.
(7a) Het autootje kroop de steile helling op.
(7b) De peuter kroop op moeders schoot.
(7c) Op het hagelwitte laken kroop een griezelig insekt.
(8a) Hij rende het veld over naar de eretribune.
(8b) Hij rende over het veld naar de eretribune.
(8c) Ze hebben de hele middag over het veld lopen rennen, maar zonder veel resultaat.
(9a) We reden het plein rond en toen weer dezelfde weg terug.
(9b) We reden rond het plein en toen weer dezelfde weg terug.
(9c) Hoelang zijn we nu al rond dit plein aan het rijden?
(10a) Ik ben al jong het huis uit gegaan.
(10b) Ik ben uit die vereniging gegaan.
(11a) U vaart die steiger voorbij en dan ziet u het wel.
(11b) Toen we voorbij de steiger voeren, juichten ze allemaal.
(11c) Een heel eind voorbij de steiger voeren een paar schepen.

Bij (9) is er geen duidelijk betekenisverschil tussen (9a) en (9b) enerzijds en (9c) anderzijds, in tegenstelling tot de andere voorbeelden. Bij rond brengt het betekeniselement 'cirkelvormig' mee, dat de richting van de beweging altijd (mede) wordt uitgedrukt. In (9c) is dan ook naast rond dit plein tevens dit plein rond mogelijk.
     Duidelijke regels voor het gebruik van voorzetsels in engere zin en achtergeplaatste voorzetsels zijn vooralsnog niet te geven. Wel kan men vaststellen dat voorzetsels in engere zin regionaal meer functies kunnen vervullen dan in de standaardtaal. Voorbeelden:

(12) Hij liep van de trap.   <regionaal>
(13) Plots liep ze in de kamer.   <regionaal>
(14) Ga jij maar uit de klas!   <regionaal>

Het gebruik zoals in (12) t/m (14) komt met name in Belgisch Nederlands voor. Opmerking


 
2 Achtergeplaatste voorzetsels die niet gebonden zijn aan een werkwoord van beweging, zijn: geleden, terug en door in tijdsbepalingen. De eerste twee geven aan dat het bedoelde tijdstip vóór het spreekmoment ligt, bijv.:

(15) Drie weken geleden is ze overleden.
(16) Jaren terug ben ik hier ook eens geweest.

Het achtergeplaatste voorzetsel door komt voor in tijdsbepalingen die een betrekkelijk lange periode aanduiden, bijv.:

(17) De eeuwen door heeft dit volk zijn eigen taal en cultuur gehandhaafd.
(18) De hele dag door waren ze hierboven aan het timmeren.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina