Inleiding: scheidbaar en onscheidbaar samengesteld werkwoord
 
[ 12·2·2·1 ]
 
Nieuwe werkwoorden kunnen gevormd worden door het samenvoegen van een bestaand werkwoord en een woord van een andere soort. De belangrijkste procédés zijn die waarbij het tweede lid een werkwoord is en het eerste lid een bijwoord , een adjectief of (in mindere mate) een substantief . Een bijzondere categorie is de combinatie van een werkwoordsstam met een ander werkwoord .
     Samengestelde werkwoorden vallen in twee groepen uiteen: scheidbare (bijv. vollopen, doorbrengen, goedkeuren ) en onscheidbare (bijv. volharden, doorstaan, beeldhouwen ). Daarbij moet opgemerkt worden dat de benaming scheidbaar samengesteld werkwoord weliswaar gangbaar is, maar op zichzelf een contradictio in terminis vormt: het kenmerk van een samenstelling is nu juist dat ze niet scheidbaar is. De benaming samenkoppeling is voor dit type werkwoorden dan ook beter dan samenstelling. Niettemin wordt bij de hier volgende behandeling niet steeds van samenkoppeling gesproken (vergelijk voor een ander gebruik van deze term ook ), maar van scheidbare en onscheidbare werkwoorden. Het verschil tussen beide komt onder meer tot uiting in een ander syntactisch gedrag (zie [a] t/m [d] hieronder), een andere vorming van het voltooid deelwoord (zie [e]) en meestal een andere beklemtoning, samenhangend met een andere betekenis (zie [f]).

[a]  In zinnen met voor-pv bezet een onscheidbaar werkwoord dat als persoonsvorm gebruikt wordt, steeds als één geheel de plaats van de eerste pool (in de voorbeelden (1) en (2) hieronder net als in het hoofdstuk over de woordvolgorde aangegeven door middel van verticale streepjes ); is een scheidbaar werkwoord als persoonsvorm gebruikt, dan staat alleen het werkwoordelijke tweede lid in de eerste pool en staat het eerste lid verderop in de zin (zie voor de precieze plaatsingsmogelijkheden van dit eerste lid ); vergelijk bijv. met elkaar:

(1a) Hij volhardt in de boosheid.
(1b) Hij hardt in de boosheid vol.   <<uitgesloten>>
(2a) De emmer volloopt langzaam.   <<uitgesloten>>
(2b) De emmer loopt langzaam vol.



[b]  In combinatie met bepaalde werkwoorden die als aanvulling een infinitief met te vereisen , komt het woordje te meestal vóór de hele samenstelling als de infinitief een onscheidbaar werkwoord is; is de infinitief een scheidbaar werkwoord, dan staat te verplicht tussen de twee leden van het werkwoord in; vergelijk:

(3a) Mijn neef schijnt te beeldhouwen.
(3b) Mijn neef schijnt beeld te houwen.   <<twijfelachtig>>
(4a) Zoiets hoor je niet te goedkeuren.   <<uitgesloten>>
(4b) Zoiets hoor je niet goed te keuren.



[c]  Ook in combinatie met andere groepsvormende werkwoorden blijft een onscheidbaar werkwoord één geheel vormen. Het eerste lid van een scheidbaar werkwoord kan daarentegen van het tweede lid gescheiden worden door één of meer groepsvormende werkwoorden. Vergelijk met elkaar:

(5a) Het schijnt dat je daar veel beproevingen zult moeten doorstaan.
(5b) Het schijnt dat je daar veel beproevingen door zult moeten staan.   <<uitgesloten>>
(6a) Ze zegt dat ze er geen dag langer meer zou kunnen doorbrengen.
(6b) Ze zegt dat ze er geen dag langer meer door zou kunnen brengen.

Zie voor meer voorbeelden .

[d]  Ook wanneer een ontkenning in de zin gebruikt wordt, zijn er verschillen tussen scheidbare en onscheidbare werkwoorden waarneembaar. Bij een scheidbaar werkwoord als ademhalen kan niet als ontkenning gebruikt worden, terwijl bij een normaal lijdend voorwerp geen gebruikt moet worden. Vergelijk bijv. met elkaar:

(7a) Hij kan niet ademhalen.
(7b) Hij kan geen adem halen.
(8a) Hij kan niet adem krijgen.   <<uitgesloten>>
(8b) Hij kan geen adem krijgen.



[e]  Een morfologisch verschil tussen scheidbare en onscheidbare werkwoorden doet zich voor ten aanzien van de vorming van het voltooid deelwoord (bijv. óndergegaan/ ondergáán, góedgekeurd/, gedóódverfd, pláátsgevonden/ gestófzuigd ) .

[f]  Bij werkwoorden die samengesteld zijn uit een bijwoord en een werkwoord, is er bovendien een samenhang met de accentuering. Het werkwoord is altijd scheidbaar als het bijwoord de klemtoon krijgt. Krijgt daarentegen het werkwoordelijk lid het woordaccent, dan is de samenstelling onscheidbaar. Naargelang het accent op het ene of op het andere lid ligt, heeft het werkwoord een andere betekenis. Voorbeelden hiervan zijn de paren:

·   dóórzoeken (scheidbaar) - doorzóeken (onscheidbaar), bijv.:

(9) Ik zoek wel door. ('verder zoeken')
(10) De recherche doorzoekt de bank. (overgankelijk; 'zoeken door...heen')



·   óndergaan (scheidbaar) - ondergáán (onscheidbaar), bijv.:

(11) De zon gaat dadelijk onder. ('achter de horizon verdwijnen')
(12) Morgen ondergaat hij een zware operatie. ('onderworpen worden aan')



·   vóórspellen (scheidbaar) - voorspéllen (onscheidbaar), bijv.:

(13) Ik spel het je wel even voor. ('laten zien hoe iets gespeld moet worden')
(14) Hij voorspelt de toekomst. ('profeteren')

Bij de andere types samenstellingen is de systematische samenhang tussen accent en scheidbaarheid niet aanwezig. Op een paar uitzonderingen na hebben ze allemaal de klemtoon op het eerste lid. Vergelijk echter:

·   vóldoen (scheidbaar) - voldóen (onscheidbaar), bijv.:

(15) Doe de tank maar vol. ('zorgen dat iets vol is')
(16) Ik voldoe m'n schuld in maandelijkse termijnen. ('betalen')




 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina