|
|
Werkwoordsstam + werkwoord
|
[ 12·2·2·5 ]
|
|
De volgende werkwoorden bestaan uit de stam van een werkwoord gevolgd door
een ander werkwoord; soms is er een tussenklank:
gietregenen,
hangglijden,
kletsregenen,
plasregenen,
schaterlachen,
spelevaren,
stortregenen,
zweefvliegen
. Het eerste lid geeft gewoonlijk een wijze aan waarop de in het tweede lid
genoemde werking gebeurt (bijv. 'stortend regenen'). Het procédé is niet
productief. Het accent ligt op het eerste lid van de samenstelling. Ze zijn
niet scheidbaar en als ze vervoegd worden, hebben ze de regelmatige
vervoeging.
|
|
|
|