|
|
Bij substantieven als naamwoordelijk deel van het gezegde
|
[ 4·5·6 ]
|
1 |
Als naamwoordelijk deel van het gezegde worden persoonsnamen zonder
lidwoord gebruikt om een kenmerkende hoedanigheid, met name een functie of
beroep (zie voorbeeld (1a)), een nationaliteit (zie voorbeeld
(2a)) of een levensbeschouwing (zie voorbeeld
(3a)) aan te duiden. Voorbeelden:
|
(1a)
|
Willem is soldaat.
|
|
(2a)
|
Hij is Belg.
|
|
(3a)
|
Hij is overtuigd christen.
|
Zinnen als (1a), (2a) en (3a)
kunnen ook met een lidwoord voorkomen (voor het gebruik van het
als onderwerp: zie
):
|
(1b)
|
Willem is een soldaat.
|
|
(2b)
|
Hij/het is een Belg.
|
|
(3b)
|
Hij/het is een overtuigd christen.
|
Opmerking 1
|
Bij uitzondering worden ook verwantschapsnamen zonder lidwoord op deze
manier gebruikt, bijv.:
|
(i)
|
Mijn broer Cornelis is vanmorgen vader geworden en nu ben ik
dus oom.
|
Ook
man en vrouw kunnen op een dergelijke manier gebruikt worden:
|
(ii)
|
Zij zijn nu man en vrouw.
|
|
|
Tussen de (a) - en de (b) -zinnen is een aantal
verschillen aan te geven.
|
[a]
In de (a) -zinnen kan de aard van de kwalificering
geëxpliciteerd worden, wat in de (b) -zinnen onmogelijk is
omdat hier een individu met een bepaald beroep enz. wordt
genoemd:
|
(4a)
|
Hij is advocaat van beroep.
|
|
(4b)
|
Hij/het is een advocaat van beroep.
<<uitgesloten>>
|
|
(5a)
|
Hij is Belg van nationaliteit.
|
|
(5b)
|
Hij/het is een Belg van nationaliteit.
<<uitgesloten>>
|
|
(6a)
|
Hij is christen van religie.
|
|
(6b)
|
Hij/het is een christen van religie.
<<uitgesloten>>
|
[b]
Dat in de (a) -zinnen niet geïndividualiseerd wordt, blijkt
ook uit de mogelijkheid de substantieven zonder lidwoord die een beroep of
functie aanduiden, onderwerp te doen zijn van een gezegde als:
... is een (mooi enz.) beroep,
... is een (hoge enz.) functie
.
Voor de substantieven met lidwoord is dit onmogelijk, omdat
een advocaat enz. geen beroep of functie noemt, maar een individu.
Voorbeelden:
|
(7a)
|
Opticien is een mooi beroep.
|
|
(8)
|
Partijsecretaris is een belangrijke functie.
|
Maar:
|
(7b)
|
Een opticien is een mooi beroep.
<<uitgesloten>>
|
[c]
De beide types vertonen ook verschillen wat de toevoegbaarheid van voor-
en nabepalingen betreft.
Substantieven zonder lidwoord kunnen alleen dan voor- of nabepalingen
krijgen als de resulterende combinatie nog als geheel een beroep, een
functie enz. kan uitdrukken. Wordt bijv. een adjectief als voorbepaling
gebruikt, dan moet er semantisch een hechte eenheid bestaan tussen
adjectief en substantief. Voorbeelden:
|
(9)
|
Zijn vader was gediplomeerd opticien.
|
|
(10)
|
Hij is nog praktiserend arts.
|
|
(11)
|
Peter wordt wetenschappelijk medewerker.
|
Nabepalingen worden frequent gebruikt bij substantieven die een beroep
noemen of een functie, om dat beroep of die functie te specificeren.
Voorbeelden:
|
(12)
|
Hij is doctor in de theologie/hoogleraar (in de) wiskunde/leraar
Nederlands/directeur van een ziekenhuis/ziekenhuisdirecteur/leider van
een jeugdbeweging/jeugdleider.
|
Onmogelijk daarentegen is een betrekkelijke bijzin als bijvoeglijke
nabepaling:
|
(13)
|
Hij is tandarts die het niet zo nauw neemt.
<<uitgesloten>>
|
|
(14)
|
Peter is communist die nooit op straat komt.
<<uitgesloten>>
|
In de bijzin wordt namelijk geen specialiserende informatie over een
functie enz. verstrekt, maar wel informatie over een persoon.
Opmerking 2
|
Het gebruik van substantieven zonder lidwoord als voorstuk in
uitroepende zinnen is van een andere aard. Het substantief is hierin
geen naamwoordelijk deel van het gezegde. Voorbeeld:
|
(i)
|
Communist die/dat je bent!
|
We hebben hier te maken met een bijzonder type zinnen, waarin de
betrekkelijke bijzin vrijwel inhoudsloos geworden is
.
|
|
[d]
Verder valt nog een onderscheid te signaleren dat betrekking heeft op de
objectiviteit of subjectiviteit van de uitingen. De zinnen zonder lidwoord
kunnen namelijk nooit gebruikt worden om een oordeel of waardering uit te
spreken. De kwalificering is derhalve steeds objectief. Is
het lidwoord aanwezig, dan kunnen de zinnen wel een subjectief
karakter hebben. Vergelijk:
|
(15a)
|
Hij is artiest.
|
|
(15b)
|
Hij is een artiest.
|
Terwijl in (15a) aan een persoon een feitelijke
hoedanigheid wordt toegekend, waardoor de zin als mededeling van een feit
kan worden getypeerd, kan (15b) een subjectief oordeel
inhouden: de persoon in het onderwerp genoemd hoeft geen artiest te zijn,
maar hij wordt ingedeeld in de klasse van artiesten, bijv. omdat hij zich
gedraagt zoals een artiest dat doet.
Dat met zinnen van het (a) -type nooit een oordeel of
waardering te kennen wordt gegeven, impliceert dat substantieven die
altijd een subjectieve betekenis hebben, niet in dit type kunnen fungeren,
bijv.:
|
(16)
|
Hij is
stommeling/kwajongen/bedrieger/klaploper/dweper/dief/gangster.
<<uitgesloten>>
|
Met de onmogelijkheid van subjectiviteit hangt ook de onmogelijkheid samen
om het substantief een verkleinwoordvorm te geven, behalve als het
gevallen betreft waarin de niet-verkleinwoordvorm nooit of slechts zelden
gebruikt wordt en waarin het verkleinwoord geen affectieve betekenis heeft.
Voorbeelden:
|
(17)
|
Hij is doktertje/kruideniertje/communistje/Belgje.
<<uitgesloten>>
|
De volgende zin is mogelijk omdat het substantief alleen naar de vorm een
verkleinwoord is:
|
(18)
|
Zij is dienstmeisje.
|
Een substantief zonder lidwoord komt ook nooit voor in zinnen waarin de
spreker zich minachtend uitlaat over een andere persoon, bijv.:
|
(19a)
|
Hij is me ook advocaat.
<<uitgesloten>>
|
|
(19b)
|
Hij is me ook een advocaat.
|
Opmerking 3
|
Van een andere aard is weer het gebruik van een substantief zonder
lidwoord in uitroepende zinnen (zie Opmerking 2), die
altijd een emotionele waardering inhouden:
|
(i)
|
Communist(je) dat je bent!
|
|
(ii)
|
Advocaat(je) dat je bent!
|
In dit type kunnen ook substantieven gebruikt worden waaruit altijd een
negatieve waardering blijkt:
|
(iii)
|
Stommeling dat je bent!
|
|
(iv)
|
Kwajongen die je bent!
|
|
|
[e]
Zinnen met een meervoudig onderwerp behoren tot het (a) -type
als ze een enkelvoudig naamwoordelijk deel bevatten, tot het
(b) -type als het naamwoordelijk deel meervoudig is.
Vergelijk:
|
(20a)
|
Ze zijn allebei praktiserend arts.
|
|
(20b)
|
Ze zijn allebei praktiserende artsen.
|
|
(21a)
|
Ze zijn allebei arts van beroep.
|
|
(21b)
|
Ze zijn allebei artsen van beroep.
<<uitgesloten>>
|
|
(22a)
|
Ze zijn allebei arts die een drukke praktijk heeft.
<<uitgesloten>>
|
|
(22b)
|
Ze zijn allebei artsen die een drukke praktijk hebben.
|
|
|
|
2 |
Ook zaaknamen kunnen als naamwoordelijk deel van het gezegde zonder
lidwoord voorkomen, bijv.:
|
(23)
|
Deze kamer is opslagplaats.
|
|
(24)
|
Dat zinsdeel is bijwoordelijke bepaling.
|
Evenals bij persoonsnamen worden hier functies, geen concrete zaken
aangeduid, wat duidelijk wordt door omschrijving met gebruikt
worden als, fungeren als:
|
(25)
|
Deze kamer wordt gebruikt als opslagplaats.
|
|
(26)
|
Dat zinsdeel fungeert als bijwoordelijke bepaling.
|
Wat de syntactische mogelijkheden betreft, geldt hetzelfde als wat in
1 voor zinnen met persoonsnamen gezegd is. Vergelijk:
|
(27a)
|
Deze kamer is uitstekende opslagplaats.
<<uitgesloten>>
|
|
(27b)
|
Deze kamer is een uitstekende opslagplaats.
|
Opmerking 4
|
Ten slotte dient nog vermeld te worden dat het naamwoordelijk deel van
het gezegde ook een functie met een spelkarakter kan aanduiden; zowel
persoonsnamen als diernamen als zaaknamen zijn hier mogelijk, bijv.:
|
(i)
|
Jantje was dokter en zijn zusje patiënt.
|
|
(ii)
|
Jantje was mus en Piet merel.
|
|
(iii)
|
Jij was stoel en ik tafel.
|
Als niet aan een dergelijke functie met spelkarakter gedacht kan worden,
is een diernaam of zaaknaam zonder lidwoord onmogelijk, bijv.:
|
(iv)
|
Die vogel is mus.
<<uitgesloten>>
|
|
(v)
|
De walvis is zoogdier.
<<uitgesloten>>
|
|
|
|
|
|
|