|
(3a)
|
Een tijger besloop zijn prooi.
|
|
(3b)
|
Er besloop een tijger zijn prooi.
<<twijfelachtig>>
|
|
(4a)
|
Een gevoel van angst besloop hem.
|
|
(4b)
|
Er besloop hem een gevoel van angst.
|
|
(5a)
|
Een gevoel van angst overweldigde hem.
|
|
(5b)
|
Er overweldigde hem een gevoel van angst.
<<twijfelachtig>>
|
|
(6a)
|
Een agent stond het verkeer te regelen.
|
|
(6b)
|
Er stond een agent het verkeer te regelen.
|
|
(7a)
|
Een agent probeerde de auto aan te houden.
|
|
(7b)
|
Er probeerde een agent de auto aan te houden.
<<twijfelachtig>>
|
|
(8a)
|
Een agent sommeerde mij af te stappen.
|
|
(8b)
|
Er sommeerde mij een agent af te stappen.
<<twijfelachtig>>
|