|
|
Het gebruik van ieder(e), elk(e), al
en alle als determinator
|
[ 5·9·2·3·i ]
|
1 |
De voornaamwoorden ieder(e) en
elk(e) worden gebruikt als determinator
bij enkelvoudige telbare substantieven. Ze hebben de vorm zonder
-e vóór het -woorden (ieder
meisje, elk huis) en in het algemeen de vorm met
-e vóór de-woorden (iedere
jongen, elke woning). Vóór substantieven die
mannelijke personen noemen, wordt echter bij voorkeur de vorm zonder
-e gebruikt als het substantief voorafgegaan wordt door een
onverbogen adjectief
; vóór het woord mens (en soms ook persoon)
geldt dit ook zonder voorafgaand adjectief (ieder gevolmachtigd
minister, ieder (mannelijk) persoon,
ieder mens).
De keuze tussen ieder(e) en
elk(e) is in principe vrij, maar er is wel, althans
naar het gevoelen van sommige taalgebruikers, een lichte voorkeur voor het
gebruik van ieder(e) voor personen en elk(e) voor
niet-personen, alsook voor het gebruik van elk(e) als het om
kleine groepen gaat. In beide gevallen is er geen sprake van een regel,
maar slechts van een tendentie, die in het tweede geval wat sterker is dan
in het eerste. Vergelijk:
|
(1)
|
Ieder kind kreeg een ijsje.
|
|
(2)
|
Elk huis in de omgeving had waterschade.
|
|
(3a)
|
Ieder van de twee bruidsmeisjes droeg een roos.
|
|
(3b)
|
Elk van de twee bruidsmeisjes droeg een roos.
|
|
(4a)
|
Aan elk oor had ze een oorring.
|
|
(4b)
|
Aan ieder oor had ze een oorring.
|
|
|
2a |
De (voornaam)woorden al en alle worden
gecombineerd met meervoudige telbare en enkelvoudige niet-telbare
substantieven.
De vorm al, die op grond van zijn plaatsing als een
kwantiteitsaanduidend woord beschouwd kan worden
, staat dan in een (substantivische) naamwoordelijke constituent vóór
woorden die die constituent tot een bepaalde constituent maken: lidwoorden
van bepaaldheid (bijv.
al de voorzetsels
al het zilver
), aanwijzende voornaamwoorden (bijv.
al die melk
al deze mensen
), bezittelijke voornaamwoorden (bijv.
al haar boeken
al onze moeite
) en genitieven (bijv. al moeders jurken). Verder kan
al vóór zelfstandige aanwijzende voornaamwoorden (bijv.
al degenen die in aanmerking komen) en betrekkelijke
voornaamwoorden met ingesloten antecedent (bijv. al wie gelogen
heeft, al wat je gezegd hebt) staan.
|
|
2b |
De vorm alle is te beschouwen als een versmelting van
al met een lidwoord van bepaaldheid: alle
kinderen = al de kinderen, alle
vlees = al het vlees.
In het algemeen kan alle dan
ook gebruikt worden in plaats van al de of
al het (voor de keuze tussen
alle en al de/het op grond van de betekenis:
zie
).
Opmerking
|
Wanneer het woord al voorafgaat aan de groep de/het
mijne enz., dan versmelt al nooit met het lidwoord
tot alle.
|
|
In verbindingen met een bepaald hoofdtelwoord wordt echter bij voorkeur
alle gebruikt
.De combinatie 'alle + telwoord' heeft dan
samen met het erop volgende bepaald lidwoord, aanwijzend of bezittelijk
voornaamwoord een determinerende functie in een bepaalde
naamwoordelijke constituent. Voorbeelden:
|
(5a)
|
Alle tien de leerlingen (zijn geslaagd).
|
|
(6a)
|
Alle negentig die gijzelaars (zijn gered).
|
|
(7a)
|
Alle drie onze kinderen (hebben een ingenieursdiploma).
|
De structuur van de naamwoordelijke constituenten in (5a)
t/m (7a) is dus niet in overeenstemming met wat hierboven
gezegd is over het gebruik van al in een bepaalde
naamwoordelijke constituent en van alle in plaats van
al de. Over de
aanvaardbaarheid
van constituenten die daar wel mee in overeenstemming zijn, zoals
|
(5b)
|
Al de tien leerlingen (zijn geslaagd).
|
|
(5c)
|
Alle tien leerlingen (zijn geslaagd).
|
|
(6b)
|
Al die negentig gijzelaars (zijn gered).
|
|
(7b)
|
Al onze drie kinderen (hebben een ingenieursdiploma).
|
(meer bepaald over de (b) -varianten) bestaat onder de
taalgebruikers geen eenstemmigheid. Er is evenwel geen bezwaar tegen.
|
|
|
|