Het predicatieve gebruik van de vormen alle(n), allemaal, alles, ieder en elk
 
[ 5·9·2·3·ii ]
 
1 De vormen alle(n), allemaal, alles, ieder en elk kunnen predicatief gebruikt worden, als een soort bepaling van gesteldheid , categorie [d]. Ze verwijzen dan naar een antecedent in dezelfde (enkelvoudige) zin, dat personen en/of zaken kan aanduiden.
     Het antecedent kan een naamwoordelijke constituent met een meervoudig zelfstandig voornaamwoord of een vragend voornaamwoord als kern zijn of een substantivische naamwoordelijke constituent. De wederkerende, wederkerige en onbepaalde voornaamwoorden komen niet als antecedent in aanmerking.
     Is het antecedent een substantivische naamwoordelijke constituent, dan verwijzen alle(n), ieder en elk altijd naar een constituent met als kern een telbaar substantief in het meervoud; allemaal kan bovendien verwijzen naar een constituent met als kern een stof- of verzamelnaam (voor een uitzondering zie ).
 
2 Het gebruik van het predicatieve alle(n) behoort tot de formele taal. Als het antecedent uitsluitend personen aanduidt, wordt de vorm allen gebruikt, anders - dus ook bij combinaties als paarden en ruiters - alle. Voor de keuze tussen ieder en elk geldt hetzelfde als wat daarover onder i 1 opgemerkt is. Voorbeelden zijn (antecedent en onbepaald voornaamwoord zijn gecursiveerd):

(1) Ze kregen ieder/elk een gulden.
(2) Zijn ze allen aanwezig?   <formeel>
(3) Zijn ze er allemaal?
(4) Die van hiernaast hebben allemaal een grote neus.
(5) Deze schilderijen zijn niet zo bijzonder, maar die in de andere zaal moet je eens elk afzonderlijk goed bekijken.
(6) Die boeken zijn dus van het instituut, maar waar staan de jouwe dan allemaal?
(7) De opvarenden, die allen gered werden, zijn inmiddels in Hongkong aangekomen.   <formeel>
(8) De onderwijzer gaf de leerlingen ieder/elk een schrift.
(9) Deze honden zijn allemaal ontwormd.
(10) Het zand moet allemaal weg.
(11) Die rommel is gelukkig allemaal opgeruimd.
(12) De vliegtuigen zijn alle op hun basis teruggekeerd.   <formeel>

Bij een vragend voornaamwoord kan alleen allemaal gebruikt worden, bijv.:

(13) Wie komen er allemaal?
(14) Wat is er allemaal gebeurd?
(15) Wat ligt daar allemaal?


 
3a De vormen allen en allemaal kunnen samen met een meervoudig persoonlijk voornaamwoord (in de volle vorm) dat naar personen verwijst, op de eerste zinsplaats staan. Ze kunnen dan opgevat worden als een nabepaling bij dat voornaamwoord. Voorbeelden:

(16a) Jullie allemaal weten wat er gebeurd is.
(17) Wij allen hebben gezondigd.   <formeel>

Gewoner dan (16a) is evenwel een zin met de volgorde als in (16b), waarbij geen sprake meer is van een nabepaling:

(16b) Jullie weten allemaal wat er gebeurd is.


 
3b De vorm alles wordt op een vergelijkbare manier gebruikt als nabepaling bij de zelfstandige aanwijzende voornaamwoorden dit en dat. Voorbeelden:

(18) Dit alles om jullie duidelijk te maken hoe ernstig de situatie is.
(19) Dat alles zou niet nodig geweest zijn als er naar mij geluisterd was.


 
4 Het predicatieve alle kan gecombineerd worden met een bepaald hoofdtelwoord (de andere predicatieve voornaamwoorden niet). Het behoort dan tot de standaardtaal en krijgt nooit een -n. Voorbeelden zijn de volgende (a) -zinnen (vergelijk met de hier als (b) -zinnen herhaalde voorbeelden van het onder i 2 behandelde niet-zelfstandige alle):

(20a) De leerlingen zijn alle tien geslaagd.
(20b) Alle tien (de) leerlingen zijn geslaagd.
(21a) Die gijzelaars zijn alle negentig gered.
(21b) Alle negentig (die) gijzelaars zijn gered.
(22a) Onze kinderen hebben alle drie een ingenieursdiploma.
(22b) Alle drie onze kinderen hebben een ingenieursdiploma.

Met ieder, elk en allemaal zijn alleen constructies mogelijk als:

(20c) De tien leerlingen zijn allemaal geslaagd.
(23) De vier verdachten werden ieder langdurig ondervraagd.

Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina