|
|
Persoonlijke en onpersoonlijke werkwoorden
|
[ 2·2·5 ]
|
1 |
onpersoonlijke werkwoorden zijn
zelfstandige werkwoorden die het niet-verwijzende
het als onderwerp hebben
; persoonlijke werkwoorden zijn
werkwoorden met een andersoortig onderwerp.
|
|
2 |
Sommige werkwoorden zijn altijd of vrijwel altijd onpersoonlijk, namelijk
de werkwoorden die een natuurgebeuren aanduiden, zoals:
bliksemen,
dauwen,
donderen,
dooien
hagelen,
ijzelen,
miezeren,
misten,
onweren,
regenen,
sneeuwen,
stormen,
vriezen,
weerlichten
. In (1) is alleen het niet-verwijzende het als
onderwerp mogelijk:
|
(1a)
|
Het ijzelt.
|
|
(1b)
|
Zij ijzelt.
<<uitgesloten>>
|
|
(1c)
|
Dat ijzelt.
<<uitgesloten>>
|
|
(1d)
|
Het weer ijzelt.
<<uitgesloten>>
|
Slechts bij uitzondering komen de hier genoemde werkwoorden in
overdrachtelijk gebruik als persoonlijk werkwoord voor; voorbeelden zijn:
|
(2)
|
Zijn ogen bliksemden.
|
|
(3)
|
Die tabak sneeuwt. (= 'laat de as in kleine vlokjes vallen')
|
(Voor het gebruik van een bepaling van gesteldheid bij sommige van deze
werkwoorden zie
.)
Bij de hier genoemde werkwoorden sluiten de werkwoorden
zijn,
worden en
blijven
zich aan in verbindingen als
Het is vijf uur
,
Het wordt winter
,
Het is eb
,
Het blijft maar koud
.
|
|
3a |
Een aantal werkwoorden komt zowel onpersoonlijk als persoonlijk voor.
Enkele voorbeelden, met onpersoonlijk gebruik in de (a)
-zinnen en persoonlijk gebruik in de (b) -zinnen:
|
(4a)
|
Het waait hard.
|
|
(4b)
|
De bladeren waaien van de bomen.
|
|
(5a)
|
Ze kunnen helemaal niet samenwerken: het gaat altijd mis met die twee.
|
|
(5b)
|
Dat duet is heel mooi om te zingen, maar met die twee gaat het altijd mis.
(het verwijst naar dat duet)
|
|
(6a)
|
Het kraakt op zolder.
|
|
(6b)
|
De planken op zolder kraken.
|
|
(7a)
|
Het regent niet meer, het plenst!
|
|
(7b)
|
De regen plenst in de vijver.
|
|
(8a)
|
Het echoot hier wel erg.
|
|
(8b)
|
Zijn hulpgeroep echode tegen de bergwanden.
|
|
(9a)
|
Het spookt in huize Schoonoord.
|
|
(9b)
|
De jongens gingen 's nachts, in witte lakens gehuld, spoken op de gangen.
|
|
(10a)
|
Het tocht hier.
|
|
(10b)
|
Dat raam tocht erg.
|
|
|
3b |
Werkwoorden die normaal alleen persoonlijk gebruikt worden, kunnen in
zinnen waarin een waardering wordt uitgedrukt, soms ook onpersoonlijk
voorkomen. Voorbeelden:
|
(11)
|
Het woont hier prettig.
|
|
(12)
|
Wat typt het zwaar op deze machine!
|
|
(13)
|
Het telt makkelijker als je van die biljetten eerst eens nette stapeltjes
maakt.
|
|
(14)
|
Het zit lekker op die stoel.
|
|
(15)
|
Het fietst prettiger op asfalt.
|
Deze constructie heeft dezelfde kenmerkende eigenschappen van de
zogenaamde mediumconstructies
, met dien verstande dat het onderwerp altijd het is en
dat de betekenis van de zin niet passief is. De betekenis kan als volgt
omschreven worden: 'het is + adjectivische constituent +
beknopte bijzin'; voor zin (11) wordt dat bijv. 'Het is
prettig om hier te wonen'.
Opmerking 1
|
Verwant hiermee zijn zinnen zoals:
|
(i)
|
Wat typt deze machine zwaar!
|
Hier komt echter een ander onderwerp dan het voor, zodat we
niet van een onpersoonlijk gebruikt werkwoord kunnen spreken. Voor meer
voorbeelden zie
.
|
|
Opmerking 2
|
Enige verwantschap met de onpersoonlijke werkwoorden die alleen het
niet-verwijzende het als onderwerp hebben, vertonen een
aantal werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen die een
niet-verwijzend het als verplicht lijdend voorwerp hebben,
bijv.
het laten afweten,
het besterven,
het begeven,
het goed/slecht/warm/koud (enz.) hebben,
het verkorven hebben
.
|
|
|
|
|
|