Het niet-verwijzende het
 
[ 5·2·10 ]
 
Het voornaamwoord het kan gebruikt worden zonder dat het ergens naar verwijst. Het heeft dan alleen een syntactische functie. Het komt voor als onderwerp van onpersoonlijke werkwoorden (bijv. (1)) of als lijdend voorwerp van bepaalde werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen (bijv. (2)).

(1) Het regent.
(2) Ik heb het koud.

Het voornaamwoord het is niet verwijzend als de vraag bestaande uit 'wat + het met het gecombineerde gezegde (+ het onderwerp van de zin)' niet beantwoord kan worden. In aansluiting op de zojuist gegeven voorbeelden (1) en (2) kunnen de vragen Wat regent? en Wat heb ik koud? niet beantwoord worden. In de zinnen waarin het niet-verwijzende het voorkomt is het niet door andere taalelementen te vervangen. Andere voorbeelden:

(3) Het waait hard.
(4) Het tocht hier.
(5) Het botert niet tussen die twee.
(6) Mijn oude fiets heeft het begeven.
(7) Hij bestierf het van angst.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina