|
|
De bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling
|
[ 20·9·4 ]
|
1 |
Dit type bepaling van gesteldheid duidt een gesteldheid van het onderwerp
of het lijdend voorwerp aan die het gevolg is van de door het gezegde
uitgedrukte werking. Zo kan de zin:
|
(1)
|
Hij veegde het bord schoon.
|
omschreven worden als 'Het bord werd schoon als gevolg van zijn vegen'. Ook
in een zin als:
|
(2)
|
Hij maakte het bord schoon.
|
waar een dergelijke omschrijving niet mogelijk is, maar de
betekenisverhoudingen gelijksoortig zijn, spreken we van een bepaling van
gesteldheid ten gevolge van de handeling. Het zal duidelijk zijn dat de
verhoudingen wezenlijk anders zijn bijvoorbeeld bij het werkwoord
noemen in een zin als:
|
(3)
|
Noem je dat bord schoon?
|
waar schoon een bepaling van gesteldheid volgens
de handeling is (het bord wordt niet schoon 'als gevolg van het noemen').
|
|
2 |
Taalelementen die deze bepaling van gesteldheid tot uitdrukking brengen
zijn:
|
[a]
Een adjectivische constituent, bijv.:
|
(4)
|
De boom groeit krom.
|
|
(5)
|
De aardappels koken te gaar.
|
|
(6)
|
De man sloeg het muntstuk helemaal plat.
|
|
(7)
|
De kamer werd schoon gemaakt.
|
|
(8)
|
Je maakt je jas zo erg vuil.
|
|
(9)
|
Hilda wreef mijn voeten warm.
|
|
(10)
|
Zoiets maakt de hele zaak nog moeilijker.
|
Een scherpe grens tussen werkwoorden met een op deze wijze gebruikt
adjectief erbij en samenkoppelingen van een adjectief en een werkwoord is
hier niet te trekken; vergelijk
.
[b]
Een naamwoordelijke constituent (vrijwel altijd met het werkwoord
maken), bijv.:
|
(11)
|
Ze hebben hem in de oorlog burgemeester gemaakt.
|
|
(12)
|
Toen maakten we Richard voorzitter.
|
[c]
Een door het voegwoord als ingeleide groep (die soms naast
een voorzetselconstituent met tot gebruikt kan worden), bijv.:
|
(13)
|
Eindelijk wordt Karel overal als de wettige vorst erkend.
|
|
(14)
|
We kozen tante Jacoba als onze vertegenwoordiger.
|
|
(15a)
|
Ze benoemden Dries als zaakwaarnemer in het verre Japan.
|
Voor het gebruik van het lidwoord zie men
.
[d]
Een voorzetselconstituent, meestal met tot of in,
bijv.:
|
(15b)
|
Ze benoemden Dries tot zaakwaarnemer in het verre Japan.
|
|
(16)
|
Moeder stampte de bessen tot moes.
|
|
(17)
|
Zij promoveerde tot doctor in de letteren.
|
|
(18)
|
De koning sloeg de jonge held tot ridder.
|
|
(19)
|
Probeer me niet tot Jehova's getuige te bekeren.
|
|
(20)
|
Het glas viel in scherven.
|
|
(21)
|
Alle bleekgezichten werden in mootjes gehakt.
|
|
|
|
3 |
Twee types constructies waarin een bepaling van gesteldheid ten gevolge van
de handeling voorkomt, verdienen speciale vermelding.
|
·
Zinnen met een onpersoonlijk werkwoord hebben normaal het niet-verwijzende
onderwerp het (zie
). Ze kunnen soms met een bepaling van gesteldheid gecombineerd worden
en krijgen dan het geïmpliceerd onderwerp daarvan als onderwerp.
Voorbeelden:
|
(22)
|
De buis vriest kapot.
|
|
(23)
|
Het gras regende plat.
|
Deze kunnen begrepen worden als te zijn opgebouwd uit de volgende
zinsparen:
|
(22)
|
[Het vriest.] - [De buis is/gaat kapot.]
|
|
(23)
|
[Het regende.] - [Het gras was/ging plat.]
|
·
Zinnen met een werkwoord dat normaal onovergankelijk is, zoals
lopen, kunnen in bijzondere gevallen een lijdend voorwerp bij
zich krijgen; een bepaling van gesteldheid is dan meestal verplicht
(vergelijk
, [4][a]). Vergelijk:
|
(24a)
|
Jan loopt.
|
|
(24b)
|
Jan loopt zijn schoenen.
<<uitgesloten>>
|
|
(24c)
|
Jan loopt zijn schoenen scheef.
|
Andere voorbeelden:
|
(25)
|
Je praat me doof.
|
|
(26)
|
Hij werkt zijn rug kapot.
|
Heel frequent in dit type constructie is een wederkerend voornaamwoord als
lijdend voorwerp, bijv.:
|
(27)
|
Die jongen werkt zich dood/ongelukkig/uit de naad.
|
|
(28)
|
Ik lach me gek/ziek/wild.
|
|
(29)
|
Je slaapt je suf.
|
|
(30)
|
Ze zingt zich schor.
|
|
|
|
|
|