|
|
Algemeen
|
[ 29·4·1 ]
|
1 |
Er kan een versmelting optreden van het negatie-element met het
daaropvolgende een of een 'nul'-lidwoord tot geen,
met iemand tot niemand, met iets tot
niets, met ergens tot nergens en met
ooit tot nooit. Dit kan bij niet-specifiek
onbepaalde naamwoordelijke constituenten en categoriale constituenten (zie
). Voorbeelden:
|
(1)
|
A: Is er een brief gekomen? B: Nee, er is geen brief
gekomen.
|
|
(2)
|
A: Heb jij twee berken in het bos gezien? B: Nee, ik heb
geen twee berken in het bos gezien.
|
|
(3)
|
A: Verkopen ze hier bloemen? B: Nee, ze verkopen hier geen
bloemen.
|
|
(4)
|
A: Hebben ze goud gevonden? B: Nee, ze hebben geen
goud gevonden.
|
|
(5)
|
A: Spreekt u Russisch? B: Nee, ik spreek geen
Russisch.
|
|
(6)
|
A: Heb je iemand ontmoet? B: Nee, ik heb niemand
ontmoet.
|
|
(7)
|
A: Kun je je nog iets herinneren? B: Nee, ik kan me
niets meer herinneren.
|
|
(8)
|
A: Heb jij je ooit verveeld? B: Nee, ik heb me nooit
verveeld.
|
|
(9)
|
A: Heb je wel ergens gezocht? B: Nee, ik heb nergens
gezocht.
|
Bij specifiek onbepaalde constituenten blijft de versmelting achterwege.
Het negatie-element volgt op de specifiek onbepaalde constituent en heeft
de vorm niet. Er is in dat geval een parafrase mogelijk met
behulp van 'er + zijn + substantief/voornaamwoord
dat de referent aanduidt' gevolgd door een betrekkelijke bijzin waarin het
negatie-element niet staat. Voorbeelden:
|
(10)
|
Je hebt drie brieven verzonden en we hebben er twee ontvangen: er is dus
een brief niet aangekomen.
|
('Er is dus een brief die niet is aangekomen')
|
(11)
|
Waren er elf mensen in plaats van tien? dan moet ik iemand niet
gezien hebben.
|
('Er moet iemand zijn die ik niet gezien heb')
|
(12)
|
Hij kon zich iets niet herinneren.
|
('Er is iets dat hij zich niet kon herinneren')
|
(13)
|
Je hebt altijd gezegd dat die feestjes zo saai waren; heb je je ooit
niet verveeld?
|
('Is er een feestje geweest waarop je je niet verveeld hebt?')
|
(14)
|
Je zegt dat je overal gezocht hebt, maar je hebt blijkbaar toch
ergens niet gezocht.
|
('Er is blijkbaar een plaats waar je niet
gezocht hebt')
|
|
2 |
Vaak kan, in gevallen waar versmelting mogelijk is, deze ook achterwege
blijven. Dit betekent dat in deze gevallen niet een kan
optreden in plaats van geen, niet iemand in
plaats van niemand en niet iets in plaats van
niets. We spreken dan van
facultatieve versmelting. Voorbeeld:
|
(15a)
|
Ik koop natuurlijk niet een nieuwe auto die één op zes rijdt.
|
|
(15b)
|
Ik koop natuurlijk geen nieuwe auto die één op zes rijdt.
|
Versmelting is facultatief bij categoriale constituenten (zie
(16)) en onbepaalde naamwoordelijke constituenten (zie
(15) en (17)). De keuzemogelijkheid doet zich
bij onbepaald naamwoordelijke constituenten met name voor wanneer de
naamwoordelijke constituent een bepaling (meestal, maar niet noodzakelijk,
een betrekkelijke bijzin) bevat. In geval van versmelting is er dan alleen
een niet-specifieke interpretatie mogelijk. In geval van afzonderlijk
gebruik van niet is er zowel een specifieke als een
niet-specifieke interpretatie mogelijk. Voorbeelden:
|
(16a)
|
Hij begrijpt geen formule(s).
|
|
(16b)
|
Hij begrijpt een formule/formules niet.
|
|
(17a)
|
Ellen zag daar geen auto die mooi was.
|
|
(17b)
|
Ellen zag daar niet een auto die mooi was.
|
In (17b) is zowel een specifieke als een niet-specifieke
interpretatie mogelijk. In het eerste geval weet de spreker/schrijver dat
er een auto was die mooi was en deelt hij hierover mee dat Ellen deze niet
zag. De auto die mooi was is met andere woorden voor de spreker/schrijver
geïdentificeerd, maar niet voor de hoorder/lezer. In het tweede geval is de
auto zowel voor de spreker/schrijver als voor de hoorder/lezer niet
geïdentificeerd.
Versmelting is ook facultatief in vraagzinnen. De negatie kan bij
ja/nee-vragen echter een afwijkende functie hebben: bevat de vraag een
ontkennend woord, dan ontkent de spreker of schrijver daarmee in veel
gevallen niet de inhoud van de zin, maar geeft hij juist te kennen dat
hijzelf denkt of vermoedt, dat wat hij vraagt in werkelijkheid het geval is.
Met de vraag Is dat geen groot verschil? geeft de spreker
of schrijver dus aan, dat hijzelf van mening is dat het juist wel een groot
verschil is. Bevat de vraag nu een onbeklemtoond ontkennend woord, dan
wordt daarmee geanticipeerd op een bevestigend antwoord. De spreker of
schrijver denkt dat ook de hoorder of lezer van mening zal zijn dat het een
groot verschil is. Bevat de vraag een beklemtoond ontkennend woord, dan
anticipeert de spreker of schrijver juist op een ontkennend antwoord. Hij
gaat ervan uit dat de hoorder of lezer niet zijn mening deelt. (Zie ook
.) Voorbeelden:
|
(18a)
|
Is dat geen gróot verschil? (verwacht antwoord: Ja, het is
inderdaad een groot verschil.)
|
|
(18b)
|
Is dat niet een gróot verschil? (verwacht antwoord: Ja,
het is inderdaad een groot verschil.)
|
|
(18c)
|
Is dat géén groot verschil? (verwacht antwoord: Nee, het
is geen groot verschil.)
|
|
(18d)
|
Is dat níet een groot verschil? (verwacht antwoord: Nee,
het is geen groot verschil.)
|
|
(19a)
|
Is er niets goedkópers? (verwacht antwoord: Ja, er is wel
iets goedkopers.)
|
|
(19b)
|
Is er niet iets goedkópers? (verwacht antwoord: Ja, er is
wel iets goedkopers.)
|
|
(19c)
|
Is er níets goedkopers? (verwacht antwoord: Nee, er is
niets goedkopers.)
|
|
(19d)
|
Is er níet iets goedkopers? (verwacht antwoord: Nee, er is
niets goedkopers.)
|
|
(20a)
|
Is er niemand die hem kan hélpen? (verwacht antwoord: Ja,
er is wel iemand die hem kan helpen.)
|
|
(20b)
|
Is er niet íemand die hem kan helpen? (verwacht antwoord:
Ja, er is wel iemand die hem kan helpen.)
|
|
(20c)
|
Is er níemand die hem kan helpen? (verwacht antwoord: Nee,
er is echt niemand die hem kan helpen.)
|
|
(20d)
|
Is er níet iemand die hem kan helpen? (verwacht antwoord:
Nee, er is echt niemand die hem kan helpen.)
|
|
(21a)
|
Kén ik jou nergens van? (verwacht antwoord: Ja, je kent me
inderdaad ergens van.)
|
|
(21b)
|
Kén ik jou niet ergens van? (verwacht antwoord: Ja, je
kent me inderdaad ergens van.)
|
|
(21c)
|
Ken ik jou nérgens van? (verwacht antwoord: Nee, je kent
me nergens van.)
|
|
(21d)
|
Ken ik jou níet ergens van? (verwacht antwoord: Nee, je
kent me nergens van.)
|
|
(22a)
|
Heb jij nooit méegelopen in een demonstratie tegen kernenergie?
(verwacht antwoord: Ja, ik heb inderdaad wel eens meegelopen in een
demonstratie tegen kernenergie.)
|
|
(22b)
|
Heb jij niet ooit méegelopen in een demonstratie tegen
kernenergie? (verwacht antwoord: Ja, ik heb inderdaad wel eens
meegelopen in een demonstratie tegen kernenergie.)
|
|
(22c)
|
Heb jij nóoit meegelopen in een demonstratie tegen kernenergie?
(verwacht antwoord: Nee, ik heb echt nooit meegelopen in een
demonstratie tegen kernenergie.)
|
|
(22d)
|
Heb jij níet ooit meegelopen in een demonstratie tegen
kernenergie? (verwacht antwoord: Nee, ik heb echt nooit meegelopen in
een demonstratie tegen kernenergie.)
|
Het is niet duidelijk op basis waarvan iemand voor de (a) - of
(b) -variant respectievelijk de (c) - of
(d) -variant kiest. De keuze voor de ene of andere variant
wordt waarschijnlijk bepaald door persoonlijke voorkeuren.
Opmerking
|
Niet ooit en niet ergens komen normaal
gesproken alleen voor in vraagzinnen. Voorbeelden:
|
(ia)
|
Hebben we haar niet ooit op de tv gezien?
|
|
(iia)
|
Is hij niet ergens uitgegleden?
|
In gewone mededelende zinnen is het gebruik van niet ooit
en niet ergens als een vorm van reguliere zinsnegatie
uitgesloten
. Er kan bij het gebruik van deze vormen alleen sprake zijn van radicale
negatie (zie
).
De spreker geeft ermee aan dat er niet voldaan is aan de
vooronderstelling die aan de zin ten grondslag ligt. Mededelende zinnen
met niet ooit en niet ergens hebben dan
ook een echo-effect en gaan gepaard met een afwijkend klemtoonpatroon.
Vergelijk:
|
(ib)
|
We hébben haar niet ooit op de tv gezien. (echo-effect)
|
|
(iib)
|
Hij ís niet ergens uitgegleden. (echo-effect)
|
|
|
|
|
|
|