|
|
Algemene inleiding
|
[ 29·1 ]
|
1 |
De inhoud van een constituent of zin kan ontkend worden (vergelijkbaar met
de manier waarop deze kan worden gemodificeerd: zie
). Het procédé dat daarvoor
gebruikt wordt, noemen we negatie of
ontkenning. De talige middelen die we daarvoor
gebruiken, noemen we negatie-elementen.
(Een dergelijk element noemen we kortweg ook wel negatie of ontkenning.)
Op woordniveau kan een ontkenning worden uitgedrukt door het gebruik van
een ontkennend voorvoegsel, zoals on-, bijv. in:
Onwaar wil zeggen 'niet waar'. Zie verder
.
Op het niveau van constituenten en zinnen wordt de negatie uitgedrukt door
het gebruik van een ontkennend woord, zoals
niet. Een voorbeeld is:
|
(2)
|
Joke is niet van mening dat de gang van zaken in dit bedrijf
als ongewoon aangemerkt moet worden.
|
Zie verder
.
Een zin waarvan de inhoud ontkend wordt, noemen we een
negatieve zin. Is de zin die ontkend wordt waar, dan
leidt ontkenning tot onwaarheid. Gaat het daarentegen om een zin die onwaar
is, dan leidt zinsontkenning tot waarheid.
Opmerking 1
|
Ook het ontkennende woord nee drukt als antwoord op een
vraag een negatie uit. Het stemt dan overeen met een negatieve zin (in
het voorbeeld tussen haakjes weergegeven). Voorbeeld:
|
(i)
|
A: Ben je voor het eten thuis? B: Nee. (= Ik ben niet voor het eten
thuis.)
|
|
|
Opmerking 2
|
Als de inhoud van een imperatiefzin ontkend wordt, krijgt deze de waarde
van een verbod. Voorbeeld:
|
(i)
|
Niet roken. (= Verboden te roken.)
|
|
|
|
|
2 |
Een ontkennend voorvoegsel heeft uitsluitend betrekking op het woord
waaraan het gehecht wordt. Heeft dat woord zelf echter weer betrekking op
een groter geheel, dan heeft de ontkennning van het voorvoegsel daar
indirect ook betrekking op, bijv.:
|
(3)
|
Het is onmogelijk iedereen tevreden te stellen.
|
Het voorvoegsel on- heeft eigenlijk alleen betrekking op
mogelijk. Doordat het woord onmogelijk op zijn
beurt echter weer betrekking heeft op 'iedereen tevreden te stellen', heeft
het voorvoegsel on- indirect ook betrekking daarop.
Een ontkennend woord kan betrekking hebben op de hele zin waarin het
gebruikt wordt. We spreken dan van
zinsnegatie of
zinsontkenning. Het kan ook betrekking hebben op een of meer
zinsdelen en/of stukken daarvan en zelfs op een deel van een woord. We
spreken dan van partiële negatie of
gedeeltelijke ontkenning. Datgene waarop
het negatie-element betrekking heeft, noemen we het
bereik van de negatie.
Partiële negatie is het gemakkelijkst te demonstreren aan de hand van
zogenaamde correctiezinnen, waarin tegenover het ontkende element iets
anders geplaatst wordt. Voorbeelden:
|
(4a)
|
Niet Bártje wou de bruine bonen opeten, maar zijn broertje. (bereik:
Bartje)
|
|
(4b)
|
Bartje wou de bruine bónen niet opeten, maar de pudding. (bereik: de
bruine bonen)
|
|
(4c)
|
Bartje wou niet de bruine bónen opeten, maar de limonade opdrinken.
(bereik: de bruine bonen opeten)
|
|
(4d)
|
Bartje wou niet de brúine bonen opeten, maar de witte bonen. (bereik:
bruine)
|
|
(4e)
|
Bartje wou de bruine bonen niet ópeten, hij wou er maar een paar hapjes
van eten. (bereik: op-)
|
|
|
3 |
Een zin wordt ontkennend gemaakt door het gebruik van één negatie-element.
Als er twee negatie-elementen in een zin voorkomen, dan moeten deze een
verschillend bereik hebben. Een voorbeeld:
|
(5)
|
Hij heeft de deur niet met opzet niet dichtgedaan.
|
Hier heeft het eerste niet als bereik: met
opzet; het tweede niet: Hij heeft de deur
dichtgedaan. Andere voorbeelden:
|
(6)
|
Niet iedereen had zich niet met de zigeuners
ingelaten.
|
|
(7)
|
Ze is niet zonder reden niet komen opdagen.
|
Opmerking 3
|
Naast de mogelijkheid van zinnen met twee negatie-elementen, waarbij de
ene negatie een zinsnegatie is en de andere een constituentennegatie,
zoals in de voorbeelden (5) t/m (7),
bestaat ook de mogelijkheid dat er twee negatie-elementen in een zin
voorkomen die elkaar als het ware opheffen. Voorbeelden:
|
(i)
|
Niet dat het niet belangrijk was.
|
|
(ii)
|
Ze is niet zonder reden vertrokken.
|
In de voorbeelden (i) en (ii) is er sprake
van een zogenaamde dubbele
negatie, waarbij het effect van het ene negatie-element als het
ware opgeheven wordt door het andere negatie-element. In voorbeeld
(i) wordt dus uitgedrukt dat iets wel belangrijk is en in
voorbeeld (ii) dat de persoon waar ze naar
verwijst met reden vertrokken is.
|
|
Opmerking 4
|
In
gesproken taal
worden
in strijd met de regel
ook wel twee negatie-elementen achter elkaar gebruikt die hetzelfde
bereik hebben en samen als één negatie-element fungeren. Voorbeelden van
dit soort dubbele negatie zijn:
|
(i)
|
Hij heeft nooit geen geld. (= '...nooit geld')
<<uitgesloten>>
|
|
(ii)
|
In die schoenen heb ik nooit geen koude voeten. (= '...nooit
koude voeten')
<<uitgesloten>>
|
|
(iii)
|
Je ziet daar nooit niemand. (= '...nooit iemand')
<<uitgesloten>>
|
|
(iv)
|
Ik heb niks geen zin om te solliciteren. (= '...geen zin')
<<uitgesloten>>
|
|
(v)
|
Ik heb niemand niet gezien. (= '...niemand')
<<uitgesloten>>
|
|
(vi)
|
Hij weet niks niet. (= '...niks')
<<uitgesloten>>
|
|
(vii)
|
Ik heb nergens geen zin in. (= '...nergens zin in')
<<uitgesloten>>
|
|
(viii)
|
Hij komt nooit nergens. (= '...nooit ergens')
<<uitgesloten>>
|
|
|
|
|
4 |
Bij zinsnegatie kan de zin zowel met neutrale intonatie en accentuering
uitgesproken worden, zoals in (8), als met speciale
intonatie en accentuering, zoals in (9). Vergelijk:
|
(8)
|
Bartje wou de bruine bonen niet opeten.
|
|
(9a)
|
Bártje wou de bruine bonen niet opeten (zijn broertje wou dat wel).
|
|
(9b)
|
Bartje wou de bruine bónen niet opeten (de pudding wel).
|
Door de zinnen in (9) te parafraseren als gekloofde zinnen,
zoals in (10), kan men illustreren dat inderdaad telkens de
hele zinsinhoud ontkend wordt. Het negatie-element blijft bij
zinsontkenning namelijk in de bijzin staan. Vergelijk:
|
(10a)
|
Het was Bartje die de bruine bonen niet wou opeten.
|
|
(10b)
|
Het waren de bruine bonen die Bartje niet wou opeten.
|
In correctiezinnen gaat de gedeeltelijke ontkenning
samen met speciale beklemtoning van het ontkende element. Voorbeeld:
|
(11a)
|
Niet Bártje wou de bruine bonen opeten, maar zijn broertje. (bereik:
Bartje)
|
|
(11b)
|
Bartje wou de bruine bónen niet opeten, maar de pudding. (bereik: de
bruine bonen)
|
Bij omschrijving met een gekloofde zin is niet uit de bijzin
verdwenen; dus niet de gehele zinsinhoud wordt ontkend:
|
(12a)
|
Het was niet Bartje, die de bruine bonen wou opeten, maar zijn broertje.
|
|
(12b)
|
Het waren niet de bruine bonen die Bartje wou opeten, maar de pudding.
|
In andere zinnen hoeft de partiële negatie niet samen te gaan met speciale
beklemtoning. Vergelijk:
|
(13)
|
Ik heb niet alle bewoners kunnen waarschuwen. (bereik: alle)
|
|
(14)
|
Het lijk werd niet ver van de boswachterswoning gevonden. (bereik:
ver van de boswachterswoning)
|
|
(15)
|
De nieuwe typiste wilde niet tot zes uur werken. (bereik: tot zes
uur)
|
|
(16)
|
Hij deed het werk niet met tegenzin. (bereik: met tegenzin)
|
|
(17)
|
Het regent hier niet vaak. (bereik: vaak)
|
Zoals uit de voorbeelden blijkt, staat het negatie-element bij partiële
negatie meestal vóór het ontkende element (niet altijd: zie
(11b)). Voor de plaatsmogelijkheden van het negatie-element
in een zin wordt verwezen naar
. Daar wordt ook de plaatsing van het negatie-element in de rompzin in
plaats van in de afhankelijke zin behandeld, zoals in (18b)
tegenover (18a):
|
(18a)
|
Ik denk dat hij niet komt.
|
|
(18b)
|
Ik denk niet dat hij komt. (met dezelfde betekenis als
(18a))
|
|
|
5 |
Tot slot bespreken we nog een type zinsnegatie dat anders van aard is. Bij
dit type zinsnegatie wordt niet de inhoud van de zin ontkend, maar het feit
dat deze kan dienen als antecedent voor de vooronderstelling die aan de zin
ten grondslag ligt. De bewering die als antecedent voor een dergelijke
vooronderstelling kan dienen, noemt men wel een
suppositie. Bij dit type niet-reguliere
zinsnegatie spreekt men derhalve wel van
suppositie-afwijzing. Een voorbeeld is:
|
(19)
|
Hé, moet jij niet naar je werk?
|
De vooronderstelling bij zin (19) is zoiets als 'jij hoort
op dit uur van de dag niet hier te zijn'. Als de toegesprokene nu iets doet
wat in strijd is met deze vooronderstelling (namelijk wel hier zijn), dan
kan de spreker gaan twijfelen aan die vooronderstelling en vragen of de
suppositie (in (19): 'jij moet naar je werk') soms afgewezen
moet worden. Dit levert dan een vraag op zoals in (19). Een
parafrase van (19) is: 'ik dacht dat je naar je werk moest,
maar vergis ik me soms?'
Een vorm van suppositie-afwijzing is de zogenaamde
radicale negatie. Er
is sprake van radicale negatie als de vooronderstelling van de zin gewoon
onjuist is, bijv. in:
|
(20)
|
De paus ís niet gescheiden.
|
In (20) is de vooronderstelling van de zin 'de paus was
getrouwd'. Deze vooronderstelling is echter onjuist, omdat een paus
normaliter nooit trouwt. Een zin waarin sprake is van radicale negatie gaat
gepaard met een afwijkend klemtoonpatroon. De klemtoon in
(20) ligt op is. Ook heeft een dergelijke zin
een merkwaardig echo-effect, waardoor de indruk
ontstaat dat de zin eerder door iemand anders is uitgesproken zonder
ontkenning. (Zie ook
,
Opmerking 2.)
Opmerking 5
|
Het woord niet komt ook wel zonder ontkennende betekenis
voor. Voorbeelden:
|
(i)
|
Wat heb ik al niet aan taalkundige theorieën zien komen en
gaan!
|
|
(ii)
|
Hoe vaak heb ik dat al niet gezegd!
|
Bij een dergelijk gebruik is er geen sprake van negatie.
|
|
|
|
|
|