Afhankelijke zinnen die van de eerste zinsplaats uitgesloten zijn
 
[ 21·3·1·2 ]
 
Niet alle soorten afhankelijke zinnen kunnen op de eerste zinsplaats voorkomen. Met name de hieronder vermelde gevallen zijn van die plaats uitgesloten . Voor de plaatsingsmogelijkheden die ze wel hebben - aanloop, middenstuk, enz. - wordt de lezer naar de respectieve paragrafen verwezen. In de voorbeelden worden telkens alleen de polen van de rompzin waar de bedoelde zin van afhangt, door verticale streepjes aangegeven.

[1]  Gevolgzinnen, waaronder die van graadaanduidend gevolg (onder andere die met de constructie 'zo (+ adjectief) (...) + dat'); dergelijke zinnen staan steeds op de laatste zinsplaats, achter de tweede pool. Voorbeelden zijn:

(1) Zijn verhalen |bleken| nooit |te kloppen|, zodat uiteindelijk niemand hem nog au sérieux nam.
(2) Toen |is| in het stadje een epidemie uit|gebroken|, met als gevolg dat ruim tweeduizend mensen stierven.
(3) Ik |was| er zo moe en kriebelig van |geworden|, dat ik er maar meteen mee ophield.



[2]  Vergelijkende zinnen met

als alsof (net) of

die van het werkwoord uit de rompzin afhangen en niet zonder meer weglaatbaar zijn, bijv.:

(4) Hij |moet| zich toch altijd |gedragen| als was hij beter dan de anderen!   <formeel>
(5) Je |moet| nu niet |doen| alsof je niets gehoord hebt.
(6) (Ik vond) |dat| ze er uit|zagen| alsof ze ziek waren.
(7) (Ik wou wel) |dat| ze niet steeds net |deed| of ze alles al wist.

Deze zinnen moeten op de laatste zinsplaats staan. Als dergelijke vergelijkende zinnen echter betrekking hebben op de gehele rompzin, kunnen ze wel vooraan op de eerste zinsplaats staan; een andere mogelijkheid is de uitloop. Vergelijk het volgende paar voorbeelden:

(8a) Net of dat enig verschil maakt |wil| Cor absoluut een paar dagen eerder |vertrekken.|
(8b) Cor |wil| absoluut een paar dagen eerder |vertrekken|, net of dat enig verschil maakt.

Ook een vergelijkende zin met alsof als (weglaatbare) bijwoordelijke bepaling kan op de eerste zinsplaats staan blijkens zin (9):

(9) Alsof het een alledaags karweitje was |begon| hij met de vrachtwagen die steile helling op |te rijden.|

Vergelijkende zinnen die beginnen met zoals (in één woord geschreven), kunnen eveneens op de eerste zinsplaats staan en bovendien ook in de aanloop of op de laatste zinsplaats, respectievelijk bijv.:

(10a) Zoals hij dat aangepakt heeft |kan| het echt niet.
(10b) Zoals hij dat aangepakt heeft, zo |kan| het echt niet.
(10c) Zo |kan| het echt niet | | zoals hij dat aangepakt heeft.

In de constructie 'zo (+ adjectief) (...) + als-zin' staat de als-zin altijd achter de tweede pool, tenzij de hele adjectivische constituent (in voorbeeld (11) zo leuk als...) ongesplitst vooraan staat. Vergelijk:

(11a) Het |is| helaas niet zo leuk |geworden| als we gehoopt hadden.
(11b) Zo leuk als we gehoopt hadden |is| het helaas niet |geworden.|



[3]  Toegevende zinnen met (ook) al, bijv.:

(12a) Je zus |zakt| steeds weer | |, al is ze niet dom.

Behalve de uitloopplaats heeft zo'n zin als plaatsingsmogelijkheden nog het middenstuk en de aanloop, respectievelijk bijv. de zinnen (12b) en (12c):

(12b) Je zus |zakt|, al is ze niet dom, toch steeds weer | |.
(12c) Al is je zus niet dom, ze |zakt| toch steeds weer | |.

In het laatste geval kan de toegevende zin meteen gevolgd worden door het woord toch, dat een tegenstelling uitdrukt. Toch staat dan op de eerste zinsplaats in plaats van het onderwerp (hier: ze). Vergelijk met (12c):

(12d) Al is je zus niet dom, toch |zakt| ze steeds weer | |.

Een toegevende zin die door (al)hoewel of ofschoon ingeleid wordt, kan wel op de eerste zinsplaats staan:

(12e) Hoewel je zus niet dom is |zakt| ze steeds weer | |.

Toegevende zinnen zonder voegwoord zijn uitgesloten op de eerste zinsplaats. Ze kunnen enkel in de aanloop voorkomen. Voorbeelden:

(13) Hij mag dan nog zo knap zijn, van lesgeven |heeft| hij niet veel kaas |gegeten.|
(14) Laat hij nog zo knap zijn, van lesgeven |heeft| hij niet veel kaas |gegeten.|
(15) Was de reclame groot, toch |bleef| het succes maar klein.   <formeel>

Hetzelfde geldt voor soortgelijke zinnen die een (meestal temporele) tegenstelling uitdrukken, zoals:

(16) Waren er vroeger veel bomen, nu |begint| het landschap er vrij kaal uit |te zien.|   <formeel>



[4]  Zinnen zonder voegwoord die een veronderstelling of een voorwaarde uitdrukken, kunnen niet op de eerste zinsplaats, maar alleen in de aanloop staan (althans in de standaardtaal; zie echter ), bijv.:

(17) Komt hij morgen niet, dan |moet| hij het toch even |laten weten.|
(18) Had hij maar naar ons geluisterd, hij |zou| nu niet zo in moeilijkheden |zitten.|

Zinnen met mocht kunnen evenwel behalve in de aanloop ook in het middenstuk of op de laatste zinsplaats staan, bijv.:

(19a) Mocht je tien uur te vroeg vinden, dan |wil| ik ook wel om half elf |vertrekken.|
(19b) Ik |wil|, mocht je tien uur te vroeg vinden, ook wel om half elf |vertrekken.|
(19c) Ik |wil| ook wel om half elf |vertrekken|, mocht je tien uur te vroeg vinden.



[5]  Dat- en of-zinnen als voorzetselvoorwerp; deze staan steeds op de laatste zinsplaats of in de aanloop, bijv.:

(20a) Jullie |kunnen| erop |rekenen| dat we niet vóór vijf uur weggaan.
(20b) Dat we niet vóór vijf uur weggaan, daar |kunnen| jullie op |rekenen.|
(21a) (Hij zei) |dat| hij er bang voor |was| dat hij het niet zou halen.
(21b) Dat hij het niet zou halen, daar |was| hij bang voor.



[6]  Betrekkelijke bijzinnen waarvan het antecedent een element is dat een of andere hoedanigheid aanduidt (zie ), staan in de uitloop of - als een soort tussenzin - in het middenstuk. Voorbeelden:

(22a) Hij |wil| advocaat |worden|, wat ik nooit zou willen.
(22b) Hij |wil|, wat ik nooit zou willen, advocaat |worden|.
(23a) Da Costa |was| bij uitnemendheid hartstochtelijk | |, wat het Hollandse karakter niet is.
(23b) Da Costa |was| - wat het Hollandse karakter niet is - bij uitnemendheid hartstochtelijk | |.

Is het antecedent een hele zin (zie evenals ), dan kan de betrekkelijke bijzin ofwel in de uitloop, ofwel in de aanloop staan. De eerste mogelijkheid is gewoner. Voorbeelden:

(24a) Uiteindelijk |heeft| hij toch nog zijn excuses aan|geboden|, wat zeer te prijzen is.
(24b) (En) wat zeer te prijzen is, hij |heeft| uiteindelijk toch nog zijn excuses aan|geboden|.
(25) Ze |blijven| maar |beweren| dat die minister corrupt is, wat nooit bewezen is.
(26) Hans |had| tijdens de examens zijn been |gebroken|, waardoor hij een heel jaar verloor.

In gevallen als (22) t/m (26) kan de relatieve zin dus, in afwijking van de algemene regel, vóór z'n antecedent staan. Een zin als (26) vertoont naar de betekenis overigens verwantschap met de onder [1] genoemde gevolgzinnen. Opmerking



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina