Het verwijswoord
 
[ 21·8·3 ]
 
1 Meestal kunnen anticiperende aanloopelementen (zie ) op de plaats van het verwijswoord komen, kunnen ze dit vervangen. Vergelijk het volgende paar zinnen:

(1a) Zo'n gekunsteld boek, dat |vind| ik onleesbaar.
(1b) Zo'n gekunsteld boek |vind| ik onleesbaar.

In zin (1b) staat de naamwoordelijke constituent die in (1a) in de aanloop stond, nu op de eerste zinsplaats. Dat is de plaats die dat in (1a) bezette. Ook wanneer het verwijswoord niet op de eerste zinsplaats maar in het middenstuk staat is vervanging mogelijk. Naast zin (2a) staat dan (2b):

(2a) Z'n broer, |heb| je die ook uit|genodigd| op het feest?
(2b) |Heb| je z'n broer ook uit|genodigd| op het feest?


 
2 Als de aanloop uit een afhankelijke zin bestaat, is vervanging van het verwijswoord door die afhankelijke zin niet steeds mogelijk. Met name afhankelijke zinnen met een voor-pv (zinstype 1b) kunnen althans in de standaardtaal niet op de plaats van het verwijswoord komen. Vergelijk de zinnen (3a) en (3b) (met voor-pv) met de zinnen (4a) en (4b) (met voegwoord en achter-pv):

(3a) Eet je je boterham niet op, dan |krijg| je geen appel.
(3b) Eet je je boterham niet op |krijg| je geen appel.   <informeel>
(4a) Als je je boterham niet opeet, dan |krijg| je geen appel.
(4b) Als je je boterham niet opeet |krijg| je geen appel.

Anders geformuleerd: in de standaardtaal moet in zinnen als (3a) een verwijswoord staan. Weglating van dan, waarbij de afhankelijke zin op de eerste zinsplaats komt te staan, behoort in dit geval tot informeel taalgebruik. Tot formeel taalgebruik daarentegen behoort weglating van dan zonder dat er in de rompzin inversie van onderwerp en persoonsvorm optreedt, bijv.:

(5a) Was hij met de bus gekomen, dan |zou| hij nu niet natgeregend |zijn.|
(5b) Was hij met de bus gekomen, hij |zou| nu niet natgeregend |zijn.|   <formeel>

Anders dan in (3b) blijft de afhankelijke zin in (5b) in de aanloop staan. Zie voor meer voorbeelden van beide gevallen .
     Vervanging van het verwijswoord is ook mogelijk als de aanloop uit een betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent (met wie of wat) bestaat. Die heeft immers ook een achter-pv, net als de zinnen (4a) en (4b). Naast (6a) staat dus (6b):

(6a) Wie het weet, die |mag| het |zeggen.|
(6b) Wie het weet |mag| het |zeggen.|

Ook bij een dat- of een of-zin als onderwerpszin of als lijdend-voorwerpszin bestaan beide mogelijkheden: zo'n zin kan zowel aanloop - dan heeft hij een verwijswoord - als zinsdeel op de eerste zinsplaats van de eigenlijke zin zijn. Enkele voorbeelden zijn:

(7a) Dat je desondanks niet mee gaat, dat |zal| hij niet goed |vinden.|
(7b) Dat je desondanks niet mee gaat |zal| hij niet goed |vinden.|
(8a) Of je het begrijpt, dat |is| niet zo belangrijk.
(8b) Of je het begrijpt |is| niet zo belangrijk.

Een als-zin als onderwerps- of lijdend-voorwerpszin kan daarentegen alleen maar aanloop zijn; vergelijk met de zinnen (7) en (8):

(9a) Als je dat voor me kon doen, dat |zou| erg fijn |zijn.|
(9b) Als je dat voor me kon doen |zou| erg fijn |zijn.|   <<uitgesloten>>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina