De informatieve waarde van het element op de eerste zinsplaats
 
[ 21·3·1·3 ]
 
1 De eerste zinsplaats kan allereerst overeenkomstig het in omschreven links-rechts-principe bezet worden door een element dat in een bepaalde context of situatie relatief minder of het minst nieuwe informatie aanbrengt of anderszins als informatief minder of het minst belangrijk wordt voorgesteld. Zinsdelen die in die bepaalde context of situatie voor de communicatie belangrijke(re) informatie aanbrengen, staan verder naar achteren (zover mogelijk rechts) en worden ook gekenmerkt doordat ze een zinsaccent krijgen. Deze strikte links-rechts-ordening van de elementen kunnen we in informatiestructureel opzicht neutraal noemen.
     De laatstgenoemde, informatief belangrijke zinsdelen kunnen echter ook, met behoud van hun accent, op de eerste zinsplaats gezet worden. In dit laatste geval wijkt de volgorde dus af van de neutrale links-rechts-ordening: een informatief belangrijk element staat links in de zin. Aangezien op de eerste zinsplaats in principe maximaal maar één zinsdeel kan staan, komen elementen die in zinnen met een neutrale volgorde op die eerste zinsplaats zouden staan, nu in het middenstuk terecht. In de volgende voorbeeldzinnen is het zinsdeel dat informatief het belangrijkst is en dus een zinsaccent draagt, telkens gecursiveerd. Vergelijk de (a) -zinnen met de (b) -zinnen:

(1a) Ik |vertrek| pas mórgen naar Spanje.
(1b) Pas mórgen |vertrek| ik naar Spanje.
(2a) (Ik heb iedereen al verteld wat er aan de hand is, maar) ik |vertel| het jóu lekker niet.
(2b) (Ik heb iedereen al verteld wat er aan de hand is, maar) jóu |vertel| ik het lekker niet.

De (a) -zinnen zijn in overeenstemming met het links-rechts-principe, de (b) -zinnen wijken daarvan af.
 
2 Als we redeneren vanuit de zinsdeelfunctie van de elementen dan kunnen we zeggen dat naargelang van de informatieve geleding van de zin éénzelfde zinsdeel om twee verschillende redenen op de eerste zinsplaats kan staan, hetzij als informatief minder belangrijk element, hetzij juist als informatief belangrijkste element. De volgende paren zinnen illustreren dit:

(3a) Dick |heeft| twee artikelen over sámentrekking |geschreven.|
(3b) A: (Wie heeft er over samentrekking gepubliceerd, zei je?) B: Díck |heeft| over samentrekking |geschreven.|
(4a) (Hij merkte dat het al laat was.) Vlug |liep| hij naar húis.
(4b) Vlúg |liep| hij! (Je houdt het niet voor mogelijk.)

In (3a) behoort niet het onderwerp (Dick), maar het lijdend voorwerp (twee artikelen over samentrekking) tot de informatieve kern van de zin. In de antwoordzin in (3b) is het onderwerp juist wel de kern van de mededeling. Mutatis mutandis geldt hetzelfde ten aanzien van de bepaling vlug in (4a) en (4b).
     Ook voor dat- en of-zinnen als lijdend voorwerp of als onderwerp geldt het bovenstaande. Dergelijke afhankelijke zinnen kunnen in het ene geval op de eerste zinsplaats gezet worden omdat ze het informatieve zwaartepunt van de samengestelde zin uitmaken. Ze hebben dan extra nadruk. We hebben hier te maken met expressieve constructies, bijv.:

(5) (Wat ik gezegd heb?!) Dat je je mónd moet houden |heb| ik |gezegd.|

In het andere geval kunnen ze voorop geplaatst worden omdat het informatieve zwaartepunt van de mededeling juist niet in de afhankelijke zin gelegen is, maar in de rompzin, waarvan een element gecontrasteerd wordt, bijv.:

(6) Dat Jan gezakt was |had| ze al enige tijd |vermóed|, (maar nu wist ze het zéker.)

Vergelijk nog het mogelijke verschil in informatieve geleding tussen de zinnen uit de volgende paren:

(7a) Het |was| me al lang duidelijk | | dat ze het niet zouden kunnen bolwerken.
(7b) Dat ze het niet zouden kunnen bolwerken |was| me al lang duidelijk | |.
(8a) Ik |durf| niet met zekerheid |te zeggen| of ik het zal vinden.
(8b) Of ik het zal vinden |durf| ik niet met zekerheid |te zeggen.|
(9a) Het |staat| nog |te bezien| hoe we dat op zullen lossen.
(9b) Hoe we dat op zullen lossen |staat| nog |te bezien.|

In de (a) -zinnen staat de afhankelijke zin telkens op de laatste zinsplaats van de samengestelde zin (ook in (7a), waar de tweede pool niet gerealiseerd is), in de (b) -zinnen op de eerste zinsplaats.
     Bij neutrale intonatie vormt in (7a) de inhoud van de onderwerpszin het informatieve zwaartepunt van de samengestelde zin. De afhankelijke zin staat dan ook achteraan. Vooraf wordt hij aangekondigd door het voorlopig onderwerp het (vergelijk ook (9a)). Zin (7b) kan gebruikt worden als de onderwerpszin het uitgangspunt van de mededeling vormt. Dat kan betekenen dat er al over het niet kunnen bolwerken gesproken is. De spreker wil nu aangeven dat hij dat al lang gedacht had. Deze laatste betekenisverhouding (aangegeven door een zinsaccent op lang of op duidelijk) kan natuurlijk ook met de volgorde van (7a) weergegeven worden, maar dan zouden we met een van de strikte links-rechts-volgorde afwijkende zin te maken hebben. Een vergelijkbare verhouding kan zich voordoen tussen de zinnen (8a) en (8b) en tussen (9a) en (9b). In (8a) bijvoorbeeld wordt als laatste genoemd wát de spreker niet met zekerheid durft te zeggen (accent op of of eventueel op vinden), in (8b) staat centraal dat de spreker over de inhoud van de mededeling uit de afhankelijke zin geen zekerheid heeft (accent op zeggen of op zekerheid). Zie voor de plaatsing van dergelijke afhankelijke zinnen ook .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina