|
|
Afhankelijke zinnen
|
[ 21·2·4·1 ]
|
|
Afhankelijke zinnen met achter-pv worden altijd ingeleid door een bindterm,
die de eerste pool vormt (zie
). Naargelang van de bindterm kunnen we twee groepen onderscheiden.
|
[1]
Er zijn afhankelijke zinnen die ingeleid worden door een onderschikkend
voegwoord, bijv.:
|
(1)
|
|Zodra| dit werkstuk af |is |, (neem ik een paar dagen
vakantie.)
|
|
(2)
|
(Liesbeth wil graag weten) |of| je die orchideeën ook zelf
|kunt kweken.|
|
|
(3)
|
(Beloof je) |dat| je het niet verder |zult vertellen?|
|
|
(4)
|
(Loop toch nog eens langs) |voor| je weg |gaat. |
|
|
(5)
|
|Terwijl| Jan ijverig |studeert |, (ligt m'n broer liever naar
de wolken te kijken.)
|
Hiertoe behoren niet de toegevende zinnen die met (ook) al
beginnen, de vergelijkende zinnen die met als beginnen in
plaats van met alsof en zinnen in balansschikking (met
of). Zie
, waar ook enkele bijzondere gevallen met de onderschikkende
voegwoorden hoewel of ofschoon behandeld worden.
De zogenaamde beknopte bijzinnen hebben dezelfde woordvolgorde als de
gewone zinnen met achter-pv, zij het dat er elementen ontbreken, waaronder
altijd de persoonsvorm en soms het bindwoord om. (Wanneer dit
bindwoord weggelaten kan worden, wordt aangegeven in
.) Vergelijk de volgende zinnen met achter-pv met hun beknopte
pendanten:
|
(6a)
|
|Alvorens| je zo'n belangrijke stap |zet|, (moet je alles goed
overdacht hebben.) (bijzin met achter-pv)
|
|
(6b)
|
|Alvorens| zo'n belangrijke stap |te zetten |, (moet je alles
goed overdacht hebben.) (beknopte bijzin)
|
|
(7a)
|
(Ze droeg haar broertje op) |dat| hij het speelgoed op
|moest ruimen. | (bijzin met achter-pv)
|
|
(7b)
|
(Ze droeg haar broertje op) |(om)| het speelgoed op |te
ruimen. | (beknopte bijzin met facultatief bindwoord)
|
[2]
Andere afhankelijke zinnen beginnen met een vragend element of een
betrekkelijk woord (een voornaamwoord of een voornaamwoordelijk bijwoord),
zoals respectievelijk de voorbeelden:
|
(8)
|
(Ik kan me niet herinneren) |wie| me dat |verteld heeft. |
|
|
(9)
|
(Weet jij soms) |hoe| dat ongeluk |gebeurd is? |
|
|
(10)
|
(Wat vindt hij van dat verhaaltje) |dat| Hans gisteren op
|diste? |
|
|
(11)
|
(Het wapen) |waarmee| de moord |gepleegd is |, (is nog niet
gevonden.)
|
Een afhankelijke zin kan eveneens door een 'generaliserend' onbepaald
voornaamwoord ingeleid worden, bijv. wie ook (het woord
ook staat verderop, in het middenstuk):
|
(12)
|
|Wie| je het ook |vraagt|, (een antwoord krijg je niet.)
|
Zie voor meer voorbeelden
.
|
|
|
|
|