|
|
Zelfstandige zinnen
|
[ 21·2·3·1 ]
|
|
Een voor-pv als eerste zinsdeel hebben:
|
·
ja/nee-vragen, bijv.:
|
(1)
|
|Komt| hij morgen |eten?|
|
|
(2)
|
|Heb| jij die prachtige dahlia's zelf |gekweekt?|
|
|
(3)
|
|Begrijp| je nu waarom?
|
|
(4)
|
|Vond| Kristel die bami werkelijk zo lekker?
|
Hiertoe behoren formeel ook retorische vragen (zie
) zoals:
|
(5)
|
|Is| niet de toekomst aan de jeugd?
|
Zie ook zinstype 1a (zie
).
·
wenszinnen met een conjunctief presens of met een imperfectum, van het
type:
|
(6)
|
|Leve| de vierdaagse werkweek!
|
|
(7)
|
|Moge| deze dag nog lang in je herinnering |bewaard blijven!|
|
|
(8)
|
|Wist| ik het maar!
|
|
(9)
|
|Kon| ik toch maar wat vaker tot elf uur uit|slapen!|
|
Vergelijk ook met zinstype 1a (zie
).
·
imperatiefzinnen, bijv.:
|
(10)
|
|Zanik| niet zo!
|
|
(11)
|
|Eet| je bord leeg | |, (Frits, en) |hou| op | |
met tegen de tafelpoot te schoppen.
|
Hierbij sluiten zich vaste combinaties met moeten aan, ter
omschrijving van een imperatief, bijv.:
|
(12)
|
|Moet| je |horen| wat mij is overkomen! (= 'Hoor eens')
|
|
(13)
|
|Moet| je eens |kijken!| (= 'Kijk eens')
|
·
aansporende zinnen en dergelijke met laten (zie
), bijv.:
|
(14)
|
|Laten| we daar nu maar liever over |zwijgen!|
|
|
(15)
|
|Laat| ons |zingen en springen!|
|
|
(16)
|
|Laat| hij maar op|passen.|
|
|
(17)
|
|Laat| het nu net |beginnen te gieten!|
|
·
uitroepende zinnen zoals:
|
(18)
|
|Heb| je nou ooit!
|
|
(19)
|
|Doe| ze dat maar eens na!
|
|
(20)
|
|Kijk| hij/hem eens |lopen!|
|
Zinnen zoals voorbeeld (18) sluiten nauw aan bij
ja/nee-vragen, zinnen als (19) en (20) bij
imperatiefzinnen. Zie voor uitroepende zinnen ook bij zinstype 1a (zie
) en zinstype 2 (zie
). Een constructie als (20) wordt behandeld in
.
|
|
|
|
|