|
[a]
Bijwoorden, zoals desondanks, niettemin,
toch;
Voorbeelden:
|
(1)
|
Hij is vaak ziek; desondanks heeft hij veel gepresteerd.
|
|
(2)
|
Het regent dat het giet. Ga je nou toch met de fiets?
|
[b]
Voorzetselconstituenten;
Als voorzetsels komen voor:
niettegenstaande
ondanks en trots
; als voorzetseluitdrukkingen in weerwil van en het
achtergeplaatste ten spijt. Voorbeelden:
|
(3)
|
Ondanks het late uur bleven er nieuwe bezoekers binnenkomen.
|
|
(4)
|
Niettegenstaande de tegenvallende bedrijfsresultaten zal er
toch een winstuitkering plaatsvinden.
|
|
(5)
|
Het mooie weer ten spijt zijn we de hele dag thuis gebleven.
|
[c]
Constructies bestaande uit een al dan niet gemodificeerd adjectief gevolgd
door als + een onderwerp + een vorm van het koppelwerkwoord
zijn (zie ook
, [d]);
Voorbeelden:
|
(6)
|
Ziek als hij was, kwam hij toch nog opdagen.
|
|
(7)
|
Zo dik als ze is, kon ze toch die smalle deur nog door.
|
De betekenis van deze constructies is 'hoewel hij ziek was',
respectievelijk 'hoewel ze heel dik is'. Zie verder
.
[d]
Bijzinnen van toegeving (concessieve bijzinnen);
Deze worden ingeleid door een van de voegwoorden al,
(al)hoewel, of of (of)schoon. Voor
de behandeling wordt verwezen naar
. Enkele voorbeelden:
|
(8)
|
Hoewel ik hard werk, schiet ik slecht op.
|
|
(9)
|
Al kom je midden in de nacht, hij is altijd te spreken.
|
|
(10)
|
Of je ook roept en schreeuwt, ik doe toch niet open.
|
[e]
Zinnen met het hulpwerkwoord van modaliteit mogen, bijv.:
|
(11)
|
Ze mag dan knap zijn, aardig is ze zeker niet.
|
|