De bepaling van gesteldheid volgens de handeling
 
[ 20·9·3 ]
 
1 Dit type bepaling van gesteldheid duidt een gesteldheid van het onderwerp of het lijdend voorwerp aan die verband houdt met de door het gezegde uitgedrukte werking, maar niet het gevolg van die werking is.
     Heeft de bepaling van gesteldheid betrekking op het onderwerp, dan geeft het gezegde een 'wijze van zijn' aan. Zo kan de zin:

(1) De soep smaakt heerlijk.

omschreven worden als: 'De soep is heerlijk wat de smaak betreft'.
     Heeft de bepaling van gesteldheid betrekking op het lijdend voorwerp, dan betekent de zin, dat volgens de referent van het onderwerp de aangeduide gesteldheid aanwezig is bij de referent van het lijdend voorwerp. Zo kan de zin:

(2) Maria vindt die plaat erg mooi.

omschreven worden als: 'Volgens Maria is die plaat erg mooi'.
     De bepaling van gesteldheid volgens de handeling drukt dikwijls een waardering uit.
 
2 De taalelementen waarmee de bepaling van gesteldheid volgens de handeling tot uitdrukking gebracht kan worden, zijn de volgende.

[a]  Een adjectivische constituent, bijv.:

(3) Dat voorstel klinkt heel interessant.
(4) Ik zie jou nog niet geslaagd.
(5) De juffrouw rekende de som helemaal fout.
(6) Men verklaarde het huis onbewoonbaar.
(7) Hij acht het nu nog te vroeg conclusies te trekken.



[b]  Een naamwoordelijke constituent, bijv.:

(8) Hij heet Zwidegarn, maar ze noemen hem Zwi.
(9) Ze noemen de onderneming een mislukking.
(10) Ze vonden mij een charlatan.



[c]  Een door het voegwoord als ingeleide groep, bijv.:

(11) Ik beschouw die zaak als afgedaan.
(12) De criticus beschouwde dit boek als zijn beste.
(13) Hij werd geïdentificeerd als de zoon van de koning.

Voor het gebruik van het lidwoord bij het substantief in groepen die door als ingeleid worden zie men .

[d]  Een voorzetselconstituent; hierbij doen zich verschillende mogelijkheden voor:

·   een voorzetselconstituent met de waarde van een adjectivische constituent (vergelijk ), bijv.:

(14) Wij vonden hem erg in de war.



·   een voorzetselconstituent met voor, bijv.:

(15) Men hield hem voor de moordenaar.
(16) Ze zagen me aan voor een dief.
(17) We maakten hem uit voor bedrieger.
(18) Ze schelden me uit voor slappe vaatdoek.

Voor het gebruik van het lidwoord in zulke gevallen zie men .


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina