De bepaling van gesteldheid tijdens de handeling
 
[ 20·9·2 ]
 
1 Dit type bepaling van gesteldheid duidt een gesteldheid van het onderwerp of het lijdend voorwerp (soms het indirect object, zie voorbeeld (15)) aan die zich voordoet tijdens de door het gezegde uitgedrukte werking. Tussen gesteldheid en werking bestaat geen inherent verband. Dikwijls kan de bepaling van gesteldheid omschreven worden met een terwijl-zin.
 
2 De bepaling van gesteldheid tijdens de handeling kan door de volgende taalelementen uitgedrukt worden.

[a]  Een beknopte bijzin met een tegenwoordig of een voltooid deelwoord; (we maken hier geen onderscheid tussen deelwoorden met of zonder nog één of meer daarbij aansluitende zinsdelen; zie hierover , Opmerking 1);
     Voorbeelden:

(1) Schuchter lachend nam Ria de brief aan. (= 'Terwijl ze schuchter lachte...')
(2) Teleurgesteld door zoveel onbegrip ging hij naar huis.
(3) Ze vingen de leeuw levend.
(4) Spartelend werd de vis op het droge getrokken.
(5) Men had de man bloedend naar binnen gedragen.
(6) Gebakken lust ik die lever wel.



[b]  Een adjectivische constituent, bijv.:

(7) Mijn vader is arm gestorven.
(8) We vonden die ketel ongepoetst veel mooier.
(9) Ik verdiende toen ƒ 490 schoon.



[c]  Een naamwoordelijke constituent voorafgegaan door het voegwoord als, bijv.:

(10) Als werkleider bevalt Walter heel goed.
(11) Als kind logeerde ik dikwijls bij mijn grootouders.
(12) Als vader maak je je gauw te veel zorgen.
(13) We gingen als goede vrienden uit elkaar.
(14) Ze hebben zijn broer als oudste zwaarder gestraft.
(15) Het rapport werd hem als voorzitter overhandigd.

Opmerking

Voor het gebruik van het lidwoord in groepen die door als ingeleid worden zie men .

[d]  Een collectiverend onbepaald voornaamwoord (eventueel met een telwoord), uitdrukkingen als met z'n allen, met z'n zessen en de woorden beide(n), zelf, alleen en samen;
     Voorbeelden:

(16) De leerlingen kwamen de directeur allemaal feliciteren.
(17) Hij gooide de kegels alle negen om.
(18) De heren kregen ieder een corsage opgespeld.
(19) Als de ene hand de andere wast, worden ze beide schoon.
(20) Zelf ben ik daar nog nooit geweest, noch alleen, noch samen met anderen.



[e]  Een voorzetselconstituent; hierbij doen zich verschillende mogelijkheden voor:

·   een voorzetselconstituent met de waarde van een adjectivische constituent (vergelijk ), bijv.:

(21) Volkomen in de war liep ze de kamer uit.



·   een voorzetselconstituent ingeleid door in de hoedanigheid van, in zijn functie van, enz.; dergelijke voorzetselconstituenten doen dienst als equivalent van een door als ingeleide bepaling, bijv.:

(22) In zijn hoedanigheid van voorzitter opende hij de vergadering.



·   een voorzetselconstituent met de waarde van een beknopte bijzin met een tegenwoordig deelwoord, bijv.:

(23) Op rooftocht in het bergland kwam Ruwhart op een avond in de buurt van het spookslot. (= 'op rooftocht zijnde/rovend')

Een aparte categorie binnen deze groep vormen voorzetselconstituenten ingeleid door met, dat soms kan worden weggelaten (vergelijk ). Voorbeelden:

(24) (Met) de handen in haar schoot zat ze somber voor zich uit te staren. (= 'de handen in haar schoot hebbend')
(25) (Met) zijn alpino schuin op zijn grote hoofd kwam hij elke morgen langsslenteren. (= 'zijn alpino schuin op zijn grote hoofd hebbend')


Voor de behandeling van deze zogenaamde absolute met -constructie op zich zie men .

 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina