|
|
De hoofdzinnen met een lijdendvoorwerpszin
|
[ 20·3·3·3·iii ]
|
|
Of er een lijdendvoorwerpszin in een zin kan optreden, hangt af van het
zelfstandig werkwoord in het gezegde van de hoofdzin. De werkwoorden die
een lijdendvoorwerpszin mogelijk maken, kunnen ingedeeld worden in de
volgende categorieën.
|
[a]
Werkwoorden die een mededeling, vraag, gebod, belofte en dergelijke tot
uitdrukking brengen en dus een communicatief betekenismoment hebben;
Voorbeelden:
|
(1)
|
De meester heeft hem verteld dat hij de eerste prijs gewonnen had.
|
|
(2)
|
Ze vroegen me of ik kandidaat wilde zijn.
|
|
(3)
|
Hij schreef me verder van alles af te zien.
|
|
(4)
|
De commissie maakte bekend wie er gekozen was.
|
|
(5)
|
Ze smeekte hem: 'Laat me nu niet in de steek'.
|
|
(6)
|
Hij zou nog eens terugkomen, beloofde hij.
|
[b]
Werkwoorden die een vorm van weten, geloven, vermoeden en dergelijke
uitdrukken;
Voorbeelden:
|
(7)
|
Ik begreep dat ik op moest stappen.
|
|
(8)
|
Karel verbeeldt zich alles aan te kunnen.
|
|
(9)
|
Hij realiseerde zich niet wat hem allemaal nog te doen stond.
|
|
(10)
|
Ze dacht: iedereen is gek geworden.
|
|
(11)
|
Ik wist niet beter of de conciërge was al naar huis gegaan.
|
[c]
Werkwoorden die een waardering tot uitdrukking brengen;
Bij deze werkwoorden verschijnt in de rompzin meestal een
voorlopig lijdend voorwerp
het. Voorbeelden:
|
(12)
|
We waarderen het, dat u zoveel tijd besteed hebt aan het werk
van de commissie.
|
|
(13)
|
Evert-Jan betreurde het, niet sneller gereageerd te hebben.
|
Afzonderlijke vermelding verdient het werkwoord
vinden. Het kan al
dan niet met een adjectief verbonden optreden met een lijdendvoorwerpszin.
Bij gebruik zonder adjectief is het voorlopig lijdend voorwerp
het
uitgesloten
; in het andere geval is het verplicht aanwezig. Vergelijk:
|
(14)
|
Ze vond dat het feest nu niet door kon gaan.
|
|
(15a)
|
Ze vond het jammer, dat het feest nu niet door kon gaan.
|
Als een dat-zin op de eerste zinsplaats staat, blijft het
voorlopig lijdend voorwerp achterwege:
|
(15b)
|
Dat het feest niet door kon gaan, vond ze jammer.
|
Andere voorbeelden met vinden + adjectief zijn:
|
(16)
|
Ik vind het raar, hier altijd te moeten wachten.
|
|
(17)
|
We zouden het vervelend vinden, als je nu weer met een slecht
rapport thuis zou komen.
|
Gecombineerd met een adjectief komt in plaats van vinden soms
ook achten of noemen voor,
bijv.:
|
(18)
|
Wij achtten het onjuist u hiervan niet in kennis te stellen.
|
[d]
Werkwoorden die een vorm van willen of verlangen uitdrukken;
Voorbeelden:
|
(19)
|
Ze wenste dat ze op de maan zat.
|
|
(20)
|
Hij hoopte nog mee te kunnen doen.
|
Het werkwoord willen zelf kan alleen een
lijdendvoorwerpszin bij zich hebben als het onderwerp van de hoofdzin niet
gelijk is aan het onderwerp van de bijzin; in dat geval krijgt
willen een dat -zin. In andere gevallen wordt
willen verplicht gecombineerd met een infinitief als
werkwoordelijke aanvulling (zie
). Voorbeelden:
|
(21)
|
Moeder wil dat Richard iedere avond op tijd thuis komt.
|
|
(22)
|
Moeder wil een nieuwe hoed kopen. ('moeder' is ook het geïmpliceerd
onderwerp van kopen)
|
[e]
Werkwoorden die een wijze van waarneming aanduiden;
Voorbeelden:
|
(23a)
|
Ze hoorde dat het vliegtuig vertrok.
|
|
(24)
|
Ga eens na of er soms documenten vermist worden.
|
|
(25)
|
Toen ontdekte ik wat ze al die tijd gedaan hadden.
|
De werkwoorden horen, zien, voelen
en in beperkte mate ruiken kunnen in plaats van een
dat-zin ook een infinitief als werkwoordelijke aanvulling bij
zich krijgen (zie
); ze kunnen niet met een beknopte bijzin verbonden worden. Een
voorbeeld is:
|
(23b)
|
Ze hoorde het vliegtuig vertrekken.
|
[f]
Werkwoorden die het veroorzaken van iets te kennen geven;
Voorbeelden:
|
(26)
|
Ze wist te bewerken dat iedereen naar haar pijpen danste.
|
|
(27)
|
Maak dat alle dingen nieuw worden.
|
|
|
|
|
|