|
|
Een bijwoordelijke constituent
|
[ 20·1·3·3·5 ]
|
|
Bijwoorden die als (kern van een) naamwoordelijk deel voorkomen, kunnen
meestal gezien worden als restanten van andere woorden of constituenten.
Het gaat dan vaak (maar zeker niet altijd) om deelwoorden van scheidbare
werkwoorden. Zo kan uit in:
opgevat worden als het restant van uitgegaan. Andere
voorbeelden zijn:
|
(45)
|
Het boek is af.
|
|
(46)
|
De zon is onder.
|
|
(47)
|
De sieraden waren weg.
|
|
(48)
|
Ons geld is totaal op.
|
|
(49)
|
Dat kind is achter.
|
Niet als een restant van een werkwoord op te vatten is bijv.
tegen in:
Dit geval is te vergelijken met een voorzetselconstituent (zie onder
7). Zie voor meer voorbeelden met een voorzetselbijwoord als
naamwoordelijk deel
, [2].
Een ander type omvat bijwoorden die opgevat kunnen worden als het restant
van een adjectief: stapel van stapelgek,
reuze van reuzeleuk, enz. Een voorbeeld is:
|
(51)
|
Hij is helemaal stapel.
<informeel>
|
Vergelijk
.
|
|
|
|