Een naamwoordelijke constituent met een voornaamwoord als kern
 
[ 20·1·3·3·4 ]
 
Alleen zelfstandige voornaamwoorden kunnen als (kern van een naamwoordelijke constituent met de functie van) naamwoordelijk deel optreden. Hieronder volgen enkele voorbeelden met voornaamwoorden uit de in aanmerking komende categorieën:

·   persoonlijke voornaamwoorden:

(26) (Bij het bekijken van een foto: ) De middelste op de voorste rij ben jij, het meisje rechts daarvan is zij van hiernaast en die stoere binken, dat zijn jullie.
(27) A: (Wie is daar?) B: Ik ben het.
(28) Als ik jou was, deed ik het.
(29) A: (Is dat Jan?) B: Ja, het is 'm!

Voor het gebruik van de onderwerps- of niet-onderwerpsvormen: zie .
     Voor de congruentie van naamwoordelijk deel en persoonsvorm: zie .
    

·   wederkerende voornaamwoorden met -zelf:

(30) Hij is zichzelf niet meer.
(31) Wees uzelf, zei ik tot iemand, maar hij kon niet, hij was niemand.



·   zelfstandige bezittelijke voornaamwoorden met een bepaald lidwoord:

(32) Deze tas is de mijne.
(33) Dit boek is het zijne.

Deze mogelijkheid komt vooral in geschreven taal voor. Vergelijk met de voorbeelden (64) en (65) verderop. Opmerking



·   het aanwijzende voornaamwoord dat:

(34) Rijk? Dat is hij zeker niet.
(35) Je bent nog niet te dik, maar dat word je wel, als je zo doorgaat.



·   vragende voornaamwoorden:

(36) Wie is deze meneer?
(37) Wat wil jij later worden?
(38) Wat zijn de kenmerken van de verbrandingsmotor?



·   betrekkelijke voornaamwoorden:

(39) (De vrolijke prater) die hij vroeger was, (herkenden we niet meer in deze sombere zwijger.)
(40) (Of dit boek inderdaad het standaardwerk is) dat het wil zijn, (zal de toekomst leren.)



·   onbepaalde voornaamwoorden:

(41) Het was iemand van de directie.
(42) Dat is me ook wat moois!
(43) Het diner schijnt iets heel exclusiefs te worden.



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina