|
|
Begripsomschrijving en algemene regel
|
[ 20·2·3·1·i ]
|
1 |
De congruentie tussen onderwerp en persoonsvorm houdt in dat het onderwerp
en de persoonsvorm in persoon en getal met elkaar overeenkomen. In
(1) is dit te zien aan de verschillende voornaamwoorden en de
bijbehorende vormen van het werkwoord zijn:
|
(1)
|
Ik ben thuis, jij bent thuis, hij is
thuis: we zijn allemaal thuis.
|
Bestaat het onderwerp uit een meerwoordige constituent, dan richt de
persoonsvorm zich naar de kern van die constituent; zie de volgende
voorbeelden, waarin het hele onderwerp tussen vierkante haken staat en
behalve de persoonsvorm alleen de kern van het onderwerp gecursiveerd is:
|
(2a)
|
[De stakers] vertrokken naar het ministerie voor
onderhandelingen.
|
|
(2b)
|
[Een delegatie van de stakers] vertrok naar het
ministerie voor onderhandelingen.
|
Soms is het echter niet zonder meer duidelijk wat als kernwoord van een
substantivische constituent op te vatten is. Er ontstaat daardoor dan
onzekerheid over het getal van de persoonsvorm.
In ii worden de voornaamste bijzondere gevallen met betrekking
tot de congruentie besproken. Voor de congruentie bij breukgetallen als
onderwerp (Vier vijfde van die vloeistof bestaat uit water
versus Vier vijfden van het kapitaal waren verloren gegaan)
zie men echter
.
|
|
2 |
Op de regel dat er congruentie is tussen onderwerp en persoonsvorm, bestaat
een uitzondering bij naamwoordelijke gezegdes die een naamwoordelijke
constituent als naamwoordelijk deel hebben en een van de voornaamwoorden
het, dit of dat
als onderwerp. In dit geval congrueert de persoonsvorm niet met het
onderwerp, maar met het naamwoordelijk deel. Voorbeelden (persoonsvorm en
naamwoordelijk deel zijn gecursiveerd):
|
(3)
|
Gisteren zijn Johan en Pieter hier geweest. Het zijn aardige
jongens.
|
|
(4)
|
(Bij het bekijken van een foto: ) Dit ben jij en dat ben
ik.
|
Vergelijkbare voorbeelden zijn de volgende gekloofde zinnen:
|
(5)
|
Het zijn de mannen uit onze groep die altijd weer naar het
voetballen willen kijken.
|
|
(6)
|
Ik ben het die de ruit gebroken heeft.
|
Vergelijk verder:
|
(7)
|
Bedoel je die mannen daar? Dat zijn marktkooplui.
|
|
(8)
|
Goed van de tongriem gesneden? Dat zíjn marktkooplui.
|
In (7) verwijst dat naar die
mannen en is het dus onderwerp; zin (7) behoort dus
tot hetzelfde type als (3) en (4). In
(8) verwijst dat naar goed van de
tongriem gesneden en is het dus naamwoordelijk deel. De
persoonsvorm zijn congrueert hier met het onderwerp
marktkooplui; we hebben hier dus te maken met normale
congruentie.
|
|
|
|