|
|
Bijzinnen
|
[ 16·3·3 ]
|
|
De graadaanduidende of versterkende bijwoorden
zo,
voldoende en
te kunnen als nabepaling een zogenaamde
bijzin van graadaanduidend gevolg bij zich krijgen. Deze bijzin kan
ingeleid worden door de voegwoorden dat of om
(bij beknopte bijzinnen) of de voegwoordelijke uitdrukking dan
dat (vergelijk
). De aldus opgebouwde bijwoordelijke constituent is altijd discontinu
en wordt als een omsluitende bepaling gebruikt, bijvoorbeeld bij een (ander)
bijwoord:
|
(1)
|
(Het bevindt zich) te [veraf] dan dat we het zouden kunnen zien.
|
|
(2)
|
(Ze zegt het) zo [vaak] dat ik het niet meer hoor.
|
|
(3)
|
(Hij liegt) te [dikwijls] om veel belang aan z'n woorden te
hechten.
|
De bijwoordelijke constituent bestaande uit te/zo + bijzin is
hier dus deel van een grotere bijwoordelijke constituent. Te/zo
+ bijzin kan echter ook omsluitende bepaling zijn bij een niet-attributief
gebruikt adjectief of bij de onbepaalde telwoorden veel en
weinig. De bijwoordelijke constituent is dan respectievelijk
deel van een adjectivische constituent en van de determinator binnen een
naamwoordelijke constituent, bijv.:
|
(4)
|
(De kast was) te [hoog] dan dat we er zonder stoel bij konden.
|
|
(5)
|
(Ze is) zo [dom] dat ze niet eens tot tien kan tellen.
|
|
(6)
|
(Hij vond het varken) te [vet] om te slachten.
|
|
(7)
|
(Ze is nooit) te [beroerd] om te helpen.
|
|
(8)
|
(Hij heeft) te [weinig] (goede cijfers) om de eerste keer al te
kunnen slagen.
|
Ook bij het bijwoord genoeg kan een bijzin
van graadaanduidend gevolg voorkomen. Doordat genoeg achter
het adjectief geplaatst moet worden, kunnen we hier echter niet van een
omsluitende bepaling spreken bijv.:
|
(9)
|
(Hij was) [snel] genoeg om tijdig weg te komen.
|
De bijzin van graadaanduidend gevolg staat in de regel los van de (grotere)
constituent waar hij deel van uitmaakt:
|
(10)
|
(Grootvader was) te [oud] (geworden) om nog lange wandelingen te
maken.
|
In de andere voorbeelden hierboven volgt de bijzin slechts schijnbaar op
het kernwoord dat omsloten is. Vergelijk bijvoorbeeld respectievelijk met
(2) en (9):
|
(11a)
|
(Ze heeft dat al) zo [vaak] (gezegd) dat ik het niet eens meer
hoor.
|
|
(11b)
|
(Ze heeft dat al) zo [vaak] dat ik het niet eens meer hoor
(gezegd.)
<<uitgesloten>>
|
|
(12a)
|
(Gelukkig maar dat hij) [snel] genoeg (was) om weg te komen.
|
|
(12b)
|
(Gelukkig maar dat hij) [snel] genoeg om weg te komen (was.)
<<uitgesloten>>
|
Voor de precieze plaatsing van zulke bijzinnen zie men
.
|
|
|
|