Voegwoorden van graadaanduidend gevolg: dat, dan dat, om
 
[ 10·3·6 ]
 
1 Zinnen waarin een (expliciete of impliciete) graadaanduiding voorkomt, kunnen gevolgd worden door een bijwoordelijke bijzin van graadaanduidend gevolg. Deze bijzinnen worden ingeleid door dat, dan dat of om.
 
2 Het voegwoord dat wordt gebruikt na het bijwoord zo (vergelijk het voegwoord van gevolg zodat ) of bij impliciete graadaanduiding; in het laatste geval gaat het meestal om vaste uitdrukkingen. Een uitdrukking als Het regent dat het giet moet opgevat worden als Het regent zó hard, dat het giet . Voorbeelden (in de voorbeelden van deze subparagraaf zijn steeds zowel de graadaanduidingen als de voegwoorden gecursiveerd):

(1a) Dat boek is zo dik dat je het niet in één avond kunt uitlezen.
(2a) Hij was zo hoog geklommen dat gewone mensen geen contact meer met hem konden krijgen.
(3) Je liegt dat je barst.
(4) De lammetjes dartelden door de wei dat het een lieve lust was.
(5) Er wordt hier geschrobd en geboend dat het een aard heeft.

In regionale , informele taal (in de noordelijke helft van het taalgebied) kan op dat na zo een zin met voor-pv volgen, bijv.:

(6) Het heeft zo hard geregend dat de straten staan hier helemaal blank.   <informeel, regionaal>

Zie hiervoor verder .
 
3 De voegwoordelijke uitdrukking dan dat wordt gebruikt na te in de voorafgaande zin; te...dan dat is dan gelijk aan zo...dat niet. Voorbeelden van deze minder frequente constructie zijn:

(1b) Dat boek is te dik dan dat je het in één avond kunt uitlezen.
(2b) Hij was te hoog opgeklommen dan dat gewone mensen nog contact met hem konden krijgen.


 
4 Om leidt beknopte bijzinnen met een infinitief met te in; het wordt niet gebruikt na de graadaanduiding zo of bij impliciete graadaanduiding, maar na te en genoeg/voldoende. Voorbeelden:

(1c) Dat boek is te dik om (het) in één avond uit te lezen.
(7) Je hebt hard genoeg gewerkt om eens even te mogen uitrusten.

Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina