|
|
De bouw van de adjectivische constituent
|
[ 15·2 ]
|
1a |
Het centrale element van een adjectivische constituent is de kern. De kern
bestaat uit een adjectief of een als adjectief gebruikt deelwoord (zie
). Die kern is - afgezien van gevallen van samentrekking (zie
) en ellipsen (bijv. (Ben je tevreden?) Een beetje.)
- altijd verplicht aanwezig.
Zoals in
vermeld is, kunnen behalve de kern ook andere elementen deel uitmaken
van een adjectivische constituent. Die elementen die het kernadjectief
kunnen vergezellen, zijn te verdelen in toevoegingen en complementen.
Een voorbeeld van een toevoeging is de bepaling
zeer in (een) zeer hard (gesteente). Anders
dan de kern is een toevoeging niet verplicht aanwezig. Een toevoeging is
met andere woorden vrij toevoegbaar. Vergelijk met elkaar:
|
(1a)
|
(een) zeer hard (gesteente)
|
|
(1b)
|
(een) - hard (gesteente)
|
|
(1c)
|
(een) zeer - (gesteente)
<<uitgesloten>>
|
We kunnen ook zeggen dat niet de toevoeging, maar de kern
(hard in het gegeven voorbeeld) bepalend is voor de
syntactische functie van het geheel.
Toevoegingen binnen adjectivische constituenten kunnen zowel vóór als na
de kern voorkomen. Een toevoeging die vóór de kern staat, zoals
zeer in het voorbeeld hierboven, noemen we een
voorbepaling. Staat een toevoeging achter de kern, dan
spreken we van een nabepaling. Nabepalingen komen
alleen voor bij niet-attributief gebruikte adjectieven. Een voorbeeld met
een voorbepaling én een nabepaling (beide zijn gecursiveerd) is:
|
(2)
|
(Ik vind Harry) nogal fors van postuur.
|
Sommige toevoegingen komen gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk achter de
kern. In dat geval spreken we van een
omsluitende bepaling. Omsluitende
bepalingen komen zowel bij attributief gebruikte als bij niet-attributief
gebruikte adjectieven voor. Een voorbeeld van een omsluitende bepaling
vormen de bij elkaar horende woorden zo...mogelijk in:
|
(3)
|
(Ik zal het) zo kort mogelijk (houden).
|
Een voorbeeld van een complement binnen een
adjectivische constituent is de voorzetselconstituent op
vergaderen in tuk op vergaderen. Een dergelijk
element heeft een hechte band met het kernadjectief, wat in dit geval tot
uitdrukking komt door het vaste voorzetsel. Hoewel ook hier geldt dat het
adjectief (in het voorbeeld tuk) en niet het complement
bepalend is voor de syntactische functie van het geheel, kan een
complement, anders dan een toevoeging, niet vrijelijk weggelaten worden.
De kern vereist hier namelijk een aanvulling. Vergelijk bijv.:
|
(4a)
|
(Hij is bepaald niet) tuk op vergaderen.
|
|
(4b)
|
(Hij is bepaald niet) tuk -.
<<uitgesloten>>
|
|
(4c)
|
(Hij is bepaald niet) - op vergaderen.
<<uitgesloten>>
|
Complementen binnen een adjectivische constituent kunnen niet alleen na de
kern voorkomen, zoals in (4a), maar in sommige gevallen ook
ervoor, bijv.:
|
(5)
|
(de) op wraak beluste (milities)
|
Er dient op gewezen te worden dat met behulp van de zojuist genoemde
criteria (het al dan niet hebben van een vast voorzetsel en het al dan
niet weglaatbaar zijn) geen scherpe grens te trekken valt tussen
toevoeging en complement.
|
|
1b |
Het bovenstaande zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat het
eenheidskarakter van alle hier en verderop in dit hoofdstuk gegeven
voorbeelden zonder meer duidelijk is, of dat daar geen discussie over
mogelijk is. Met name bij heel wat combinaties met een
voorzetselconstituent kan die aanvulling immers gemakkelijk loskomen van
het adjectief waar ze betrekking op heeft en bijvoorbeeld apart vooraan in
een zin staan. Vergelijk:
|
(6a)
|
Hij was niet erg ingenomen met zijn nieuwe chef.
|
|
(6b)
|
Met zijn nieuwe chef was hij niet erg ingenomen.
|
|
(7a)
|
Het betoog was wel helder van structuur.
|
|
(7b)
|
Van structuur was het betoog wel helder.
|
Naargelang van het standpunt dat men inneemt, kan men in een geval als
(6), waarbij er sprake is van een vast voorzetsel, de
voorzetselconstituent ook opvatten als een voorzetselvoorwerp bij het
naamwoordelijke gezegde was ingenomen (vergelijk
) in plaats van als complement alleen maar bij ingenomen.
Een ander geval vormt (7), zonder vast voorzetsel, waarbij
het eveneens mogelijk is de voorzetselconstituent als een zelfstandig
functionerend zinsdeel (bijwoordelijke bepaling) op te vatten. De
voorzetselconstituent kan met andere woorden behalve als een constituent
die deel uitmaakt van een adjectivische constituent ook beschouwd worden
als een die erbuiten staat. We gaan hier niet verder op deze kwestie in.
Voor de plaatsingsmogelijkheden van (voorzetsel)constituenten in een zin
verwijzen we kortheidshalve naar het hoofdstuk over de woordvolgorde.
|
|
2 |
Bij attributief gebruik van een adjectief zijn combinaties mogelijk zoals:
|
(8a)
|
(het) altijd vrolijke (meisje)
|
|
(9a)
|
(dit) naar verhouding korte (hoofdstuk)
|
Combinaties als altijd vrolijk(e) en naar
verhouding kort(e) moeten onderscheiden worden van gevallen zoals
in (1) en in:
|
(10a)
|
(de) erg hoge (boom)
|
Zeer hard in (1) en erg
hoge in (10a) vormen telkens één geheel. Voor
altijd vrolijke in (8a) en naar
verhouding korte in (9a) geldt dit niet op dezelfde
wijze. Het verschil kan duidelijk gemaakt worden bij niet-attributief
gebruik van de adjectieven (als naamwoordelijk deel van het gezegde).
Elementen als altijd en naar verhouding
blijken dan apart op een andere plaats in de zin (bijvoorbeeld helemaal
vooraan) te kunnen staan. Een element als erg kent die
mogelijkheid niet. Vergelijk:
|
(8b)
|
Het meisje is altijd vrolijk.
|
|
(8c)
|
Altijd is het meisje vrolijk.
|
|
(9b)
|
Dit hoofdstuk is naar verhouding kort.
|
|
(9c)
|
Naar verhouding is dit hoofdstuk kort.
|
|
(10b)
|
De boom is erg hoog.
|
|
(10c)
|
Erg is de boom hoog.
<<uitgesloten>>
|
Erg in (10b) is dus een stuk van het
naamwoordelijk deel van het gezegde, met andere woorden een zinsdeelstuk.
Binnen de adjectivische constituent erg hoog is het
voorbepaling bij de kern hoog.Altijd in
(8b) en (8c) en naar
verhouding in (9b) en (9c) hebben
zelf zinsdeelkarakter.
Als we er nu van uitgaan dat er een correlatie bestaat tussen het gebruik
van adjectieven als naamwoordelijk deel van een gezegde (het meisje
is vrolijk) en het attributieve gebruik van dezelfde adjectieven,
dus het gebruik als voorbepaling in een naamwoordelijke constituent
(het vrolijke meisje), dan kunnen we zeggen dat in
gevallen als (8a) en (9a) andere zinsdelen
samen met het naamwoordelijk gezegde in een naamwoordelijke constituent
geïncorporeerd zijn. Ook voor een voorbeeld als (5) kan die
redenering gevolgd worden.
In dit hoofdstuk gaan we alleen uitvoerig in op de interne structuur van
combinaties als erg hoge/hoog in (10).
Gevallen van incorporatie zoals in (8) en (9)
en in (een) grammaticaal onjuist (voorbeeld), (de)
in Bulgarije gangbare (gewoontes) en (het) met blokken
spelende (kind) worden behandeld in
.
|
|
|
|