Gezegdes met een voorzetselvoorwerp
 
[ 20·6·2 ]
 
Voorzetselvoorwerpen komen voor bij werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes. In onderstaand overzicht worden de gezegdes die een voorzetselvoorwerp bij zich kunnen krijgen, onderverdeeld naar de verschillende voorzetsels. Bij elk mogelijk voorzetsel zijn de voornaamste zelfstandige werkwoorden en combinaties van een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel vermeld. Ook een groot aantal werkwoordelijke uitdrukkingen waarbij een voorzetselvoorwerp optreedt (zoals de draak steken met, het oog hebben op) is opgenomen. Volledigheid is echter moeilijk te bereiken, zeker wat de naamwoordelijke gezegdes en de uitdrukkingen betreft. In principe is van werkwoorden met een verwante betekenis alleen het werkwoord met een min of meer algemene of neutrale betekenis of gebruikswaarde opgenomen (bijv. wel neerkijken op en spreken over, maar niet neerzien op, kletsen over, praten over enz.). De meeste uitdrukkingen waarin het werkwoord hebben voorkomt, zijn ook met krijgen mogelijk, maar alleen de eerste vorm is hier vermeld. Ook bij uitdrukkingen waarin nauw verwante adjectieven of substantieven voorkomen, is maar een variant vermeld (bijv. wel vertrouwen hebben in, maar niet fiducie hebben in, etc.). Niet opgenomen zijn verder uitdrukkingen die als een betekenisomschrijving van een werkwoord op te vatten zijn, zoals een begin maken met naast beginnen met, en naamwoordelijke gezegdes met een van een voltooid deelwoord afgeleid naamwoordelijk deel, zoals verdiept zijn in naast zich verdiepen in.
     Bij de opsommingen is de alfabetische volgorde aangehouden: naamwoordelijke gezegdes en werkwoordelijke uitdrukkingen zijn gerangschikt op het eerste woord dat geen lidwoord is, wederkerende werkwoorden op het werkwoord. aan
     aandacht besteden aan, aandeel hebben aan, afbreuk doen aan, ((n)iets/(niet) veel/weinig) afdoen aan, beginnen aan, behoefte hebben aan, belang hechten aan, zich bezondigen aan, blootstaan aan, zich blootstellen aan, geen boodschap hebben aan, een broertje dood hebben aan, deelachtig zijn aan, deel hebben aan, deelnemen aan, danken aan, denken aan, zich ergeren aan, gebrek hebben aan, gehecht zijn aan, zich ((n)iets/(niet) veel/alles/weinig) gelegen laten liggen aan, ((n)iets/(niet) veel/alles/weinig) gelegen zijn aan (bijv. in: er is hem veel aan die zaak gelegen), geloven aan, zich geven aan, gewennen aan, gewoon zijn aan, grenzen aan, haperen aan, ((n)iets/(niet) veel/weinig) hebben aan, (zich) hechten aan, een hekel hebben aan, herinneren aan, zich houden aan, lak hebben aan, liggen aan, lijden aan, mank gaan aan, meedoen/meewerken aan, zich onderwerpen aan, ontbreken aan, ontgroeien aan, ontkomen aan, ontlenen aan, zich onttrekken aan, ontwennen aan, zich overgeven aan, de pest hebben aan, plezier beleven aan, prijsgeven aan, raken aan, refereren aan, zich schuldig maken aan, schuldig zijn aan, zich storen aan, tegemoet komen aan, tenonder gaan aan, (niet/(niet) zwaar) tillen aan, toegeven aan, toekomen aan, toeschrijven aan, toe zijn aan, tornen aan, trekken aan, trouw zijn aan, twijfelen aan, (zich) vasthouden aan, zich vastklampen aan, vastknopen aan, verbinden aan, zich vergapen aan, verknocht zijn aan, zich verslingeren aan, verwant zijn aan, zich verzadigen aan, voldoen aan, voorbijgaan aan, de voorkeur geven aan, vreemd zijn aan, zich wagen aan, wanhopen aan, wennen aan, werken aan, zich wijden aan, wijten aan; achter
     (er)achter komen, zich verschuilen achter, (er)achter zijn; bij
     zich aansluiten bij, baat hebben/vinden bij, belang hebben bij, betrekken bij, blijven bij, gebaat zijn bij, het houden bij, het laten bij, horen bij, zich neerleggen bij, passen bij, stilstaan bij, vergelijken bij, volharden bij, zweren bij; in
     aandeel hebben in, bedreven zijn in, behagen scheppen in, belang stellen in, berusten in, betrekken in, bezwaar vinden in, delen in, doorkneed zijn in, een eer stellen in, erg hebben in, geïnteresseerd zijn in, gelijk hebben in, geloven in, genoegen scheppen in, groeien in, kwaad zien in, zich misrekenen in, opgaan in, plezier hebben in, zich schikken in, slagen in, stijven in, teleurgesteld zijn in, toestemmen in, zich verblijden in, zich verdiepen in, zich vergissen in, zich verheugen in, zich verkneukelen in, zich verlustigen in, vertrouwen hebben in, volharden in, voorzien in, ((n) iets/(niet) veel/weinig) zien in, zin hebben in; met
     aanvangen met, afrekenen met, akkoord gaan met, zich amuseren met, begaafd zijn met, begaan zijn met, beginnen met, behept zijn met, bekend zijn met, bekronen met, belasten met, belonen met, zich bemoeien met, bevriend zijn met, zich bezighouden met, bezig zijn met, blij zijn met, breken met, confronteren met, de draak steken met, dwepen met, eindigen met, niet gediend zijn met, gelijkstaan met, gelijkstellen met, gelukwensen met, het eens zijn met, gebaat zijn met, gemeen hebben met, genoegen nemen met, in aanraking brengen met, in aanraking komen met, ingenomen zijn met, zich inlaten met, in overeenstemming zijn met, instemmen met, in strijd zijn met, in verband staan met, in zijn maag zitten met, in zijn schik zijn met, inzitten met, kampen met, kennis maken met, klaar zijn met, korte metten maken met, lachen met, een loopje nemen met, medelijden hebben met, meegaan met, zich onledig houden met, (niets/(niet) veel/weinig) ophebben met, ophouden met, opschepen met, opzadelen met, overladen met, overweg kunnen met, prijken met, raad weten met, rekening houden met, samenhangen met, schermen met, sollen met, spotten met, strijden met, strijdig zijn met, sympathiseren met, te doen hebben met, te kampen hebben met, te maken hebben met, tevreden zijn met, tobben met, trouwen met, uitpakken met, vechten met, verband houden met, verbinden met, (zich) (kunnen) verenigen met, vergelijken met, zich vergenoegen met, verlegen zijn met, vertrouwd zijn met, verwant zijn met, (zich) verzoenen met, zich vleien met, voldaan zijn met, volstaan met, (iets/het goed) voorhebben met, voortgaan met, vrede hebben/nemen met, wedijveren met, worstelen met, zijn voordeel doen met, zitten met; naar
     aarden naar, begerig zijn naar, benieuwd zijn naar, dorsten naar, gissen naar, haken naar, hongeren naar, horen naar, hunkeren naar, informeren naar, jagen naar, kijken naar, luisteren naar, nieuwsgierig zijn naar, opkijken naar, op zoek zijn naar, (geen) oren hebben naar, raden naar, het raden hebben naar, refereren naar, ruiken naar, zich schikken naar, smachten naar, smaken naar, snakken naar, streven naar, (niet) talen naar, uitgaan naar, uitkijken naar, verlangen naar, verwijzen naar, vissen naar, vragen naar, zoeken naar, zwemen naar; om
     bekend staan om, zich bekommeren om, benijden om, bidden om, blij zijn om, boos zijn om, denken om, te doen zijn om, geven om, huilen om, lachen om, malen om, moeite doen om, rouwen om, rouwig zijn om, schateren om, schreien om, smeken om, te springen staan om, treuren om, verlegen zijn/zitten om, verzoeken om, vragen om, wedden om; onder
     bezwijken onder, gebukt gaan onder, lijden onder; op
     aandringen op, (iemand) aankijken op, aanmerking maken op, aanspraak maken op, (iemand) aanspreken op, aansturen op, zich abonneren op, acht geven op, afdingen op, afgaan op (bijv. in: op praatjes moet je niet afgaan), afgeven op, afknappen op, afstemmen op, antwoorden op, attent maken op, azen op, zich/iets baseren op, bedacht zijn op, het niet begrepen hebben op, belust zijn op, zich beraden op, berekend zijn op, zich beroemen op, een beroep doen op, zich beroepen op, besparen op, betrappen op, betrekking hebben op, zich bezinnen op, zich blind staren op, bluffen op, bogen op, boos zijn op, zich concentreren op, doelen op, drinken op, gebeten zijn op, gebrand zijn op, gek zijn op, gelijken op, gesteld zijn op, gronden op, happig zijn op, het gemunt hebben op, het houden op, het wagen op, hopen op, ingaan op, ingesteld zijn op, inspelen op, intekenen op, invloed uitoefenen op, jaloers zijn op, kankeren op, kritiek uitoefenen op, kwaad zijn op, letten op, lijken op, mikken op, de nadruk leggen op, naijverig zijn op, neerkijken op, neerkomen op (alleen 3de persoon enkelvoud, bijv.: dat komt neer op de val van de enclave), het oog hebben op, passen op, pochen op, prat zijn/gaan op, rekenen op, (zich) richten op, schelden op, slaan op, snoeven op, zich spitsen op, staan op, staat (kunnen) maken op, steunen op, stoffen op, studeren op, stuiten op, stuklopen op, terugkomen op, zich toeleggen op, toezien op, trots zijn op, tuk zijn op, uitdraaien op, uitlopen op, uit zijn op, geen vat hebben op, verdacht zijn op, verhalen op, zich verheffen op, zich verheugen op, zich verkijken op, zich (kunnen) verlaten op, verliefd zijn op, vertrouwen op, verzot zijn op, vitten op, vlassen op, vloeken op, ((n) iets/(niet) veel/weinig) voelen voor, (zich) voorbereiden op, zich voor laten staan op, vooruitlopen op, wachten op, wijzen op, zich wreken op, zien op ('doelen op'), zinnen op, zinspelen op; over
     bedroefd zijn over, zich beklagen over, beraadslagen over, zich beraden over, berouw hebben over, beslissen over, zich bezinnen over, boos zijn over, denken over, discussiëren over, zich erbarmen over, zich ergeren over, het hebben over, heersen over, het eens zijn over, zich het hoofd breken over, in twijfel zijn over, inzitten over, jammeren over, klagen over, macht hebben over, meester zijn over, onderhandelen over, ongeduldig zijn over, zich ontfermen over, oordelen over, opgeven over, opscheppen over, zich opwinden over, overleggen over, peinzen over, de pest in hebben over, piekeren over, regeren over, zich schamen over, schrijven over, spijt hebben over, (kwaad) spreken over, te spreken zijn over, tevreden zijn over, tobben over, toornig zijn over, treuren over, twijfelen over, twisten over, zich uitlaten over, zich uitspreken over, uitweiden over, vallen over, van gedachten wisselen over, zich verbazen over, zich verblijden over, verdrietig zijn over, zich verheugen over, zich verwonderen over, voldaan zijn over, voogd zijn over, zich vrolijk maken over, waken over, zaniken over, zegevieren over, zich zorgen maken over, zwijgen over; tegen
     aanhikken tegen, (raar/vreemd) aankijken tegen, zich afzetten tegen, beschermen tegen, bestand zijn tegen, beveiligen tegen, bezwaar hebben/maken tegen, brutaal zijn tegen, gekant zijn tegen, (iets) hebben tegen, immuun zijn tegen, inbrengen tegen, zich indekken tegen, kampen tegen, zich keren tegen, kunnen tegen, (on)vriendelijk zijn tegen, opboksen tegen, opgewassen zijn tegen, opkomen tegen, optornen tegen, opwegen tegen, opzien tegen, pleiten tegen, protesteren tegen, ruilen tegen, zich schrapzetten tegen, strijden tegen, uitvaren tegen, van leer trekken tegen, vechten tegen, zich verdedigen tegen, zich verklaren tegen, zich verweren tegen, zich verzetten tegen, waarschuwen tegen, zich wapenen tegen, wisselen tegen, worstelen tegen, wrokken tegen, (er)tegen zijn, zondigen tegen; tot
     aanmoedigen tot, aansporen tot, aanvuren tot, aanzetten tot, behoren tot, zich beperken tot, bereid zijn tot, besluiten tot, bestemmen tot, bewegen tot, bijdragen tot, het brengen tot, dienen tot, dwingen tot, gedoemd zijn tot, geneigd zijn tot, zich genoodzaakt/geroepen voelen/zien tot, gereed zijn tot, geschikt zijn tot, herleiden tot, horen tot, in staat stellen tot, in staat zijn tot, leiden tot, zich lenen tot, neigen tot, noodzaken tot, nopen tot, opwekken tot, overgaan tot, overhalen tot, overreden tot, spreken tot, strekken tot, uitnodigen tot, zich verhouden tot, zich verlagen tot, verleiden tot, veroordelen tot, zich verplichten tot, het woord richten tot; uit
     afleiden uit, bestaan uit, geboren worden uit, groeien uit, munt slaan uit, ontstaan uit, redden uit, vervaardigen uit, volgen uit, voortkomen uit, (niet/geen) wijs raken uit; van
     zich ((n)iets/(niet) veel/weinig) aantrekken van, abstraheren van, afbrengen van, afhangen van, afhankelijk zijn van, afhelpen van, afhouden van, een afkeer hebben van, zich afkeren van, afkerig zijn van, afstand doen van, afstand nemen van, afstappen van, afzien van, balen van, bang zijn van, zich bedienen van, beroven van, beschuldigen van, betichten van, bevallen van, bevrijden van, zich bewust zijn van, blijk geven van, zich distantiëren van, doordringen van, dromen van, gebruik maken van, niet gediend zijn van, geen geheim maken van, genieten van, genoeg hebben van, getuigen van, gewagen van, een gewoonte maken van, gruwen van, geen hoge pet ophebben van, horen van, houden van, (g)een/enig idee hebben van, in het bezit zijn van, kennis nemen van, krijgen van, krioelen van, zich kwijten van, leven van, los zijn van, lucht krijgen van, meester zijn van, melding maken van, misbruik maken van, moe zijn van, nota nemen van, onder de indruk zijn van, onkundig zijn van, ontbloot zijn van, (zich) ontdoen van, ontheffen van, zich onthouden van, ontslaan van, ontvangen van, op de hoogte zijn van, opgeven van, opkijken van, overtuigen van, partij trekken van, plezier hebben van, profijt trekken van, profiteren van, redden van, reinigen van, (zich) rekenschap geven van, schande spreken van, scheiden van, schrikken van, spreken van, te kijken staan van, te lijden hebben van, niet terughebben van, terughouden van, terugkomen van, uitgaan van, verdenken van, zich vergewissen van, verlossen van, verschillen van, verschoond blijven van, verslag doen van, verstand hebben van, versteld staan van, verstoken zijn van, vertellen van, vervreemd zijn van, vervuld zijn van, verwijderd zijn van, verwittigen van, (zich) verzekeren van, vol zijn van, voorzien van, vrij zijn van, vrijspreken van, walgen van, wars zijn van, weerhouden van, (iets/veel) weg hebben van (alleen 3de persoon), weg zijn van, werk maken van, weten van, zeker zijn van, zuiveren van; voor
     aanbevelen voor, zich aanbevolen houden voor, aandacht hebben voor, aansprakelijk zijn voor, aanzien voor, bang zijn voor, bedanken voor, beducht zijn voor, begrip opbrengen voor, behoeden voor, bekend staan voor, berekend zijn voor, bestemd zijn voor, bevreesd zijn voor, bewaren voor, bewaard blijven voor, bezwijken voor, boeten voor, borg staan voor, buigen voor, danken voor, dienen voor, geporteerd zijn voor, geschikt zijn voor, zich hoeden voor, ijveren voor, immuun zijn voor, in aanmerking komen voor, in de bres springen voor, instaan voor, zich interesseren voor, zich inzetten voor, kiezen voor, klaar zijn voor, zich lenen voor, moeite doen voor, zijn neus ophalen/optrekken voor, onderdoen voor, oog hebben voor, opdraaien voor, openstaan voor, opkomen voor, oppassen voor, op zijn hoede zijn voor, (iets) overhebben voor, pleiten voor, zich schamen voor, sparen voor ('behoeden voor, vrijwaren'), te porren zijn voor, terugdeinzen voor, te vinden zijn voor, uitkijken voor, uitkomen voor, zich uitsloven voor, vatbaar zijn voor, verantwoordelijk zijn voor, zich verbergen voor, zich verklaren voor, zich verontschuldigen voor, vervaard ('bevreesd') zijn voor (in de uitdrukking voor geen kleintje vervaard zijn), vluchten voor, voelen voor, vrezen voor, waarschuwen voor, zich wachten voor, waken voor, winnen voor, (er)voor zijn, zijn hand niet omdraaien voor, zorgen voor, een zwak hebben voor, zwichten voor.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina