|
|
Met een werkwoordsstam als grondwoord
|
[ 12·4·2·3·2·a ]
|
|
Met behulp van de achtervoegsels -baar, -(e)lijk
en -zaam worden van werkwoordsstammen adjectieven afgeleid
waarvan de betekenis omschreven kan worden als 'de werking uitgedrukt door
het werkwoord verrichtend of ondergaand'. Bij deze actieve of passieve
betekenis is meestal ook een modaal betekenisaspect aanwezig ('de werking
kunnende/moetende verrichten of ondergaan'). De procédés zijn:
|
·
werkwoordsstam + baar, bijv.:
aanneembaar,
bespreekbaar,
breekbaar,
buigbaar,
deelbaar,
denkbaar,
eetbaar,
hoorbaar,
leesbaar,
uitvoerbaar.
Dit procédé is productief, vooral bij overgankelijke of overgankelijk
gebruikte werkwoorden. De betekenis is dan gewoonlijk passief: 'kunnende
(+ voltooid deelwoord) worden', bijv.
het netto besteedbare inkomen
('het inkomen dat netto besteed kan worden'),
een heel goed leesbare tekst
('een tekst die heel goed gelezen kan worden, heel goed te lezen is').
Achtbaar in
mijn achtbare collega
heeft een andere modale betekenis: 'die geacht moet worden;
eerbiedwaardig'. Van het overgankelijke werkwoord
dóórlaten kan worden afgeleid
doorláátbaar (met verschuiving van het woordaccent), dat een
actieve betekenis heeft in
de doorlaatbare dam van de Oosterschelde
('dam die (water) kan doorlaten').
Niet iedereen acht dit laatste gebruik acceptabel
. Er is evenwel geen bezwaar tegen.
Bij afleidingen van onovergankelijke of onovergankelijk gebruikte
werkwoorden is de betekenis doorgaans actief: 'kunnende (+ infinitief)',
bijv.
bloeibaar in
bloeibare bloembollen
, evenals
brandbaar,
ontplofbaar,
vloeibaar,
wankelbaar
. Soms is de betekenis passief, bijv.
jaagbaar,
leefbaar,
werkbaar
resp. in
een jaagbaar hert
('een hert waarop gejaagd mag/kan worden'),
een leefbare wereld
('een wereld waarin (goed) geleefd kan worden'),
een werkbare hypothese
('een hypothese waarmee gewerkt kan worden').
Van
doen,
gaan,
staan en
zien
(en de respectieve afleidingen of samenstellingen) wordt de afleiding
gevormd met de infinitief in plaats van met de stam:
(on)doenbaar,
(on)begaanbaar,
(on)bestaanbaar,
(on)verstaanbaar,
(on)weerstaanbaar,
(on)afzienbaar,
(on)overzienbaar,
(on)voorzienbaar
. Afleidingen volgens het genoemde procédé van
slaan (en van samenstellingen daarmee) zijn ongebruikelijk, maar
een woord als
onverslaanbaar is in principe niet onmogelijk.
Een aantal afgeleide adjectieven is alleen gebruikelijk met het
ontkennende voorvoegsel on-:
onmiskenbaar,
onloochenbaar,
ontwijfelbaar,
ondoorstaanbaar,
onuitstaanbaar,
ondoorzienbaar,
onontkoombaar
- let in het laatste geval op de lange klinker in de stam (vergelijk
).
·
werkwoordsstam + (e)lijk, bijv.:
aannemelijk,
bederfelijk,
begrijpelijk,
beweeglijk,
erfelijk,
hinderlijk,
sterfelijk.
Dit tweede procédé is niet productief. De betekenisverhoudingen zijn zoals
bij -baar. In een aantal gevallen is de betekenis 'moetende
(+ voltooid deelwoord) worden', bijv.
(on)berispelijk,
verkieslijk,
verfoeilijk,
verwerpelijk,
wenselijk
resp. in
een (on)berispelijk gedrag
,
een verkieslijk alternatief
,
een verfoeilijke leugen
,
een verwerpelijke daad
,
een wenselijke ontwikkeling
('te wensen, gewenst'). Afleidingen op basis van overgankelijke
werkwoorden, altijd met een actieve betekenis, zijn onder andere
stichtelijk,
aanstekelijk, en
bedrieglijk
resp. in
een stichtelijk verhaal
,
een aanstekelijke lach
en
een bedrieglijke stilte
. Voor het al dan niet voorkomen van een sjwa in de afleiding
(-lijk/-elijk) zie
.
Een aantal afleidingen van dit type zijn op een afwijkende wijze gevormd.
Van
doen en
aandoen zijn respectievelijk
(on)doenlijk en
(on)aandoenlijk afgeleid. Onregelmatige vormen zijn verder
aanvankelijk (in:
aanvankelijk onderwijs
) naast
aanvangen,
(on)ontvankelijk naast
ontvangen,
aanhankelijk ('geneigd om iemand aan te hangen, zich aan iemand te
hechten') naast
aanhangen,
(on)afhankelijk naast
afhangen (van),
(on)vergankelijk naast
vergaan, alsmede
(on)overgankelijk en
(on)toegankelijk, die echter synchroon niet als voorbeelden van het
hier besproken procédé te analyseren zijn. Ook hier zijn er weer
adjectieven die alleen of vrijwel alleen met het voorvoegsel
on- voorkomen:
onafscheidelijk,
onbeschrijf(e)lijk,
ondoorgrondelijk,
ongeloofijk,
onherroepelijk (wel:
herroepelijk krediet
),
onlosmakelijk,
onmetelijk,
onomstotelijk,
onophoudelijk,
ontegenzeglijk,
onuitputtelijk,
onuitsprekelijk,
onverbiddelijk,
onverbrekelijk,
onvergetelijk,
onwaardeerlijk,
onweersprekelijk
en de verouderde of alleen in
regionaal taalgebruik
(in België) voorkomende adjectieven
onafzettelijk,
onafzienlijk,
onuitstaanlijk,
onverslijtelijk,
onverwelkelijk,
onweerhoudelijk
.
Als met eenzelfde werkwoordsstam als grondwoord
zowel een afleiding op -baar
als een op -(e)lijk voorkomt of mogelijk is - wat
geenszins altijd het geval is -, dan is het adjectief op -baar
gewoonlijk letterlijk te interpreteren, terwijl het adjectief op -(e)
lijk een figuurlijke of een afgeleide betekenis heeft. Vergelijk
bijv.:
beweegbaar (bijv. in:
de beweegbare delen van een klok
) -
beweeglijk (bijv. in:
een beweeglijk gemoed
('licht bewogen') of in:
beweeglijke kinderen
('levendig');
draagbaar (bijv. in:
een draagbare radio
) -
draaglijk (bijv. in:
een draaglijke hitte
('te verdragen'));
kenbaar (bijv, in:
iets kenbaar maken
) -
kennelijk (bijv. in:
een kennelijke vergissing
('duidelijk, klaarblijkelijk'));
onbeschrijfbaar (bijv. in:
onbeschrijfbaar papier
) -
onbeschrijflijk (bijv. in:
onbeschrijflijk leed
('alle beschrijving te boven gaand'));
onmeetbaar (bijv. in:
een onmeetbare grootheid
) -
onmetelijk (bijv. in:
een onmetelijke rijkdom
('uiterst groot'));
onuitspreekbaar (bijv. in:
een onuitspreekbaar woord
) -
onuitsprekelijk (bijv. in:
een onuitsprekelijk leed
('erg groot'));
toepasbaar (bijv. in:
een moeilijk toepasbare regel
) -
toepasselijk (bijv. in:
een toepasselijk voorbeeld
('van toepassing zijnd'));
verantwoordbaar (bijv. in:
een verantwoordbare uitzondering
) -
verantwoordelijk (bijv. in:
verantwoordelijk zijn
('aansprakelijk'));
verkiesbaar (bijv. in:
zich verkiesbaar stellen
) -
verkieslijk (bijv. in:
verkieslijk zijn
('de voorkeur verdienen'));
verleidbaar (bijv. in:
verleidbaar zijn
) -
verleidelijk (bijv. in:
een verleidelijk aanbod
('aanlokkelijk')).
In andere gevallen is er geen duidelijk betekenisverschil. Wel is
gewoonlijk één van beide vormen gebruikelijker dan de andere. Vergelijk
bijv. de volgende paren, waarbij de eerste vorm telkens de gewone is:
(on)geneeslijk/(on)geneesbaar,
onafscheidelijk/onafscheidbaar,
onvermijdelijk/onvermijdbaar,
onwaardeerlijk/onwaardeerbaar,
afschuwelijk/afschuwbaar;
onafzienbaar/onafzienlijk,
onweerhoudbaar/onweerhoudelijk
.
·
werkwoordsstam + zaam, bijv.:
buigzaam
duurzaam
leerzaam
mededeelzaam
spaarzaam
volgzaam
waakzaam
werkzaam
Dit derde procédé is niet productief. De betekenis van de afgeleide
adjectieven kan omschreven worden als 'geschikt tot (+ (actief of passief)
werkwoord)', bijv.
buigzaam materiaal
('materiaal dat geschikt is om gebogen te worden, dat gemakkelijk buigt'),
groeizaam weer
('weer dat geschikt is om te doen groeien'), of 'geneigd tot (+
werkwoord)', bijv.:
|
(12)
|
Hij is erg spaarzaam.
|
|
(13)
|
Wees niet zo onverdraagzaam.
|
Wat de betekenis betreft, sluit
gehoorzaam zich hierbij aan.
|
De achtervoegsels -(e)lijk en -zaam hebben niet
zelf het woordaccent, maar trekken dit aan. Dit blijkt uit de afleidingen
van scheidbare werkwoorden - deze hebben immers het accent op het
scheidbare deel (zie
) -, waar het accent op de laatste beklemtoonbare lettergreep (d.i. een
lettergreep zonder sjwa) van het grondwoord ligt. Vergelijk
aannémelijk (van
áánnemen),
toegééflijk (van
tóegeven),
uitzónderlijk (van
úitzonderen),
opmérkzaam (van
ópmerken),
mededéélzaam (van
médedelen). Bij -baar, dat evenmin zelf het woordaccent
draagt, is er soms ook sprake van klemtoonaantrekking, bijv.
toepásbaar (van
tóepassen),
wegláátbaar (van
wéglaten),
onuitpútbaar (van
úitputten), soms niet, bijv.
úitprobeerbaar (van
úitproberen),
ónderverhuurbaar (van
ónderverhuren). In heel wat gevallen echter kan de klemtoon wisselen,
bijv.
afwásbaar of
áfwasbaar (van
áfwassen),
terúgvorderbaar of
terugvórderbaar (van
terúgvorderen),
ómkoopbaar of
omkóópbaar (van
ómkopen), enzovoorts.
|
|
|
|