Onverbogen adjectief + substantief
 
[ 12·3·2·4·iii ]
 
Dit procédé is productief, vooral als het eerste lid een adjectief van inheemse oorsprong is. Samenstellingen van dit type hebben het woordaccent gewoonlijk op het adjectivische eerste lid, bijv. mátglas. Bij uitzondering komt dit accent op het substantief, bijv. hoogléraar. Soms is het accent wisselend: kleingéld/kléingeld, nieuwjáár/níeuwjaar, stilléven/stílleven .
     Bij dit type samenstelling kunnen twee subtypes onderscheiden worden.

[1]  Het eerste subtype vormen samenstellingen waarvan het eerste lid vergelijkbaar is met een gezegde bij het tweede lid. Meestal is dit gezegde naamwoordelijk. Bijvoorbeeld frisdrank is 'een drank die verfrissend is'. Andere voorbeelden zijn:

blijspel, dundoek, edelman, grootvorst, hoogoven, ruwbouw, schoonschrift, smalspoor, sneltrein, (bedden)speciaalzaak, totaalindruk, volmacht, witlof, zuurdeeg, zuurkool.

Ook comparatieven van adjectieven kunnen soms als eerste lid van dit subtype samenstellingen optreden:

lagerhuis, hogerhuis.

Bovendien ook de woorden meer en minder:

meerwaarde, meeropbrengst, minderbroeder.

Soms is het eerste lid te omschrijven door een werkwoordelijk gezegde, bijv. vrijbrief ' brief die de vrije hand geeft'.
     Heel wat van de op deze manier gevormde samenstellingen zijn algemeen gebruikelijk. Vaak treedt er betekenisdifferentiatie op ten opzichte van ermee corresponderende naamwoordelijke constituenten. Zo hoeven kleinkinderen helemaal geen kleine kinderen te zijn en is (een) grootvader niet hetzelfde als een grote vader. Andere voorbeelden zijn oudoom, oudtante (vergelijk echter ). Soms betreft het specifiek technische termen of begrippen, zoals hoogspanning, laagbouw, nieuwbouw (ook in complexere samenstellingen: nieuwbouwwoning, nieuwbouwprijs), smalfilm, zwakstroom . Bepaalde woorden, veelal nieuwvormingen, worden echter niet door alle taalgebruikers even acceptabel geacht . Het gebruik ervan kan ook geografisch variëren, waarbij zich verschillen kunnen voordoen per woord of combinatie. Vergelijk bijv. dubbel-cd, grootwinkelbedrijf (overigens met klemtoon op het eerste deel van het tweede lid), kleinkunst, langspeelfilm, speciaalreiniger .
     Een aparte, eveneens productieve, groep vormen de samenstellingen met de onverbuigbare adjectieven linker- en rechter- (vergelijk echter ook ). Dergelijke samenstellingen worden vooral veel gebruikt ter aanduiding van lichaamsdelen en van (delen van) kledingstukken. Voorbeelden van met linker- en rechter- samengestelde substantieven zijn:

linkerarm, linkerbovenhoek, linkerdeur, linkerflank, linkerkoplamp, linkermouw, linkeroog, linkerpedaal, linkerschoen;
     rechterbeen, rechterbladzij, rechterhelft, rechternier, rechteroever, rechterpijp (van een broek), rechtervleugel, rechtervoorpoot.



[2]  Een bijzonder type is de possessieve samenstelling. Zulke samenstellingen hebben de betekenis 'iemand (of iets) die (dat) datgene bezit wat in de samenstelling genoemd wordt'. Vooral benamingen naar lichaamsdelen komen veel voor, bijv. een dikbuik is 'iemand die een dikke buik heeft'. Andere voorbeelden zijn:

blauwhelm, bleekgezicht, bleekneus, grijskop, heethoofd, kaalkop, kromhals, roodhuid, wijsneus, witkiel, zwartrok.

Ook diernamen kunnen op die manier gevormd worden, bijv. kwikstaart, langoor, zij het dat heel wat van deze formaties ter aanduiding van dieren uitsluitend als eerste lid van een grotere samenstelling voorkomen, bijv.:

bontbekplevier, kortsnavelboomkruiper, langpootmug, roodbuikpadje, ruigpootbuizerd, spitssnuitadder.

Opmerking



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina