|
Het woordaccent ligt bij samenstellingen van dit niet-productieve eerste
type meestal op het tweede lid (dit is een uitzondering op de algemene
regel
). Voorbeelden:
hogeschóól,
jongehéér,
oudejáár,
plattelánd,
rodekóól,
vastelánd.
Een enkele keer ligt dit accent op het adjectief:
blíndeman,
wíttebrood.
Een andere keer is het wisselend:
hógepriester/hogepríester.
|
|