|
[1]
De betekenis van de samenkoppeling kan omschreven worden als 'voortgaan
met, blijven + ongeleed werkwoord'. Het werkwoordelijke deel van de
samenkoppeling moet een handeling of een proces uitdrukken en moet
onovergankelijk (gebruikt) zijn. Vergelijk bijv. de zinnen
(23b) en (24), die uitgesloten zijn, met zin
(23a):
|
(23a)
|
Ze eten maar door.
|
|
(23b)
|
Ze eten hun boterhammen maar door.
<<uitgesloten>>
|
|
(24)
|
Ze liggen maar door.
<<uitgesloten>>
|
Het procédé is productief. Voorbeelden van werkwoorden met duratieve
betekenis zijn:
doordrinken,
doorgaan,
doorgroeien,
doorhameren,
doorkletsen,
doorroken,
doorsukkelen,
doorwerken,
doorzeuren.
Dergelijke werkwoorden worden in een zin meestal vergezeld door het
bijwoord
maar of
al(s) maar, bijv.:
|
(25)
|
Hij surfte maar door, zelfs toen de zee wilder werd.
|
|
(26)
|
Ze breide al(s)maar door.
|
|
(27)
|
Het wintert maar door.
|
Een enigszins afwijkende betekenis is aanwezig in gevallen als:
|
(28)
|
Wilt u maar doorlopen?
|
|
(29)
|
Doorrijden a.u.b.!
|
gezegd tegen iemand die opgehouden heeft (respectievelijk wil ophouden)
met lopen, rijden, enz.
Voor gevallen als het bos door (lopen) zie men
(zie ook
).
Vergelijk met verder- ***EMPTY ra r4*** en voort-
***EMPTY ra r5***.
[2]
De samenkoppeling betekent 'door de werking uitgedrukt in het tweede lid
iets of iemand in contact brengen met een andere persoon, instantie of
zaak', bijv.
iemand doorverbinden
('iemand verbinden met een andere persoon of instantie'). Andere
voorbeelden van dit productieve procédé zijn:
(een bericht) doorbellen,
(de prijs) doorberekenen,
(iets) doorgeleiden,
(iets) doorgeven,
(iets) doorsturen,
(een geheim) doorvertellen,
(een patiënt) doorverwijzen.
Op dezelfde manier kan
doortikken gevormd worden als in:
|
(30)
|
De voetballer tikte de bal handig door.
|
[3]
De betekenis kan omschreven worden met 'door...heen', bijv.
doorstrepen'een streep halen door iets heen'. Ook in deze betekenis
is het procédé productief. Voorbeelden zijn:
doordringen (in/tot),
(een boek) doorkijken,
doorkrassen,
(een patiënt) doorlichten,
(een zaak) doorspreken.
Vaak is het betekeniselement 'stuk; in tweeën' aanwezig, bijv.
(een stok) doorbreken,
(z'n rug) doorliggen,
(z'n schoenen) doorlopen,
(z'n knie) doorvallen, en verder:
doorknippen,
doorprikken,
doorroesten,
doorscheuren,
doorslaan,
doorsnijden,
doorzagen
waarnaast ook
doorvaren gevormd kan worden, bijv. in:
|
(31)
|
Bij de opening van het nieuwe kanaal werd het lint doorgevaren.
|
De werkwoorden uit deze groep zijn qua betekenis niet altijd scherp af te
grenzen van de onscheidbare werkwoorden.
|