|
|
onscheidbaar
|
[ 12·2·2·2·ii·8·b ]
|
|
Met behulp van door worden onscheidbare werkwoorden gevormd
die betekenen: 'de werking die door het werkwoordelijk deel wordt genoemd,
strekt zich geheel uit door het object heen waarop die werking gericht is',
bijv.
doorboren'(zich) boren door...heen', zoals in:
|
(32)
|
Hij doorboorde de muur.
|
|
(33)
|
De kogels hadden hem doorboord.
|
of
doorwaden'waden door...heen' (in:
een rivier doorwaden
). Het verschil met scheidbare werkwoorden met vergelijkbare betekenis is
niet altijd duidelijk (vergelijk
). Wel ontbreekt bij de onscheidbare het betekeniselement 'in stukken',
'kapot', dat vaak aanwezig is bij de scheidbare. Vergelijk bijv.:
|
(34a)
|
De waterleiding is dóórgevroren. (= 'kapot gevroren')
|
|
(34b)
|
De grond is helemaal doorvróren. (= 'door vorst doortrokken')
|
Vaak hebben de onscheidbare werkwoorden een meer figuurlijke betekenis in
vergelijking met de scheidbare, bijv.:
|
(35a)
|
Hij doorziet de truc meteen. (doorzíen; onscheidbaar)
|
|
(35b)
|
Hij ziet de vergaderstukken gauw nog even door.
(dóórzien; scheidbaar)
|
|
(36a)
|
Binnen de kortste keren hadden ze de afzetting doorbroken.
(doorbréken: onscheidbaar)
|
|
(36b)
|
De priester had de hostie doorgebroken. (dóórbreken;
scheidbaar)
|
|
(37a)
|
De drie grote rivieren doorsnijden Nederland.
(doorsníjden; onscheidbaar)
|
|
(37b)
|
Ze sneden de banden door. (dóórsnijden;
scheidbaar)
|
Soms is de betekenis 'de werking geschiedt grondig, door en door' of 'de
werking strekt zich over een gehele oppervlakte of ruimte uit', bijv. in
(34b) en in:
|
(38)
|
Het landschap is doorsneden door wegen.
|
Andere voorbeelden zijn
doorploegen,
doorpriemen,
doorrijgen,
doorsteken,
doorweken,
doorzeven
, eveneens allemaal met het accent op de stam van het werkwoord. Dergelijke
werkwoorden komen vaak als voltooid deelwoord (c.q. adjectief) voor, bijv.
in
doorregen spek
.
Bij de laatste groep sluit zich ook
doorstrépen aan in de betekenis 'helemaal voorzien van strepen'. Zie
ook
.
|
|
|
|