Wat + een als inleiding van een naamwoordelijke constituent
 
[ 5·10·2·1 ]
 
In een naamwoordelijke constituent wordt wat altijd gevolgd door een (uitgesproken als sjwa + n), ook als het (kern)substantief meervoudig of niet-telbaar is (vergelijk ). Voorbeelden:

(1) Wat een verzameling boeken heb je daar, zeg!
(2) Wat een stof ligt hier!
(3) Tjonge, wat een bof!
(4) Wat een doordrammers zijn dat!

In dergelijke zinnen kan de spreker zijn positieve of negatieve waardering te kennen geven omtrent de hoeveelheid of de kwaliteit van de genoemde zelfstandigheid of zelfstandigheden. Heeft de waardering betrekking op de hoeveelheid, dan kan het betekeniseffect vergeleken worden met dat van bijvoeglijke voorbepalingen of determinerende elementen als groot, veel, een heleboel enz., eventueel aangevuld door een bijwoord van graad als ontzettend, vreselijk, heel enz. (zie bijv. en ). Vergelijk:

(5a) Wat een boeken heb jij daar, zeg!
(5b) Jij hebt ontzettend veel boeken, zeg!

Gaat het om de kwaliteit, dan zijn zeer uiteenlopende omschrijvingen mogelijk, afhankelijk van de aard van het genoemde en van de context en/of de situatie. Een uitroep als:

(6) Wat een leven heeft die kerel!

kan bijv. evenzeer betekenen dat de bedoelde persoon volgens de spreker een heerlijk leven heeft als dat zijn leven erg moeilijk is.
     Als de uitroep een volledige zin is, kan de verbinding gesplitst worden: wat blijft dan vooraan staan en de rest van de groep met een staat in het middenstuk van de zin . Vergelijk:

(7a) Wat een last kun je toch hebben met die kleuters!
(7b) Wat kun je toch een last hebben met die kleuters!
(8a) Wat een kabaal maken ze daar!
(8b) Wat maken ze daar een kabaal!

Formeel-archaïsch is het gebruik van wat (zonder een) in combinatie met al, zoals in:

(9) Wat al banaliteit!   <formeel>
(10) Wat al fouten in dat opstel!   <formeel>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina