|
|
Inleiding
|
[ 5·6·1 ]
|
1 |
Aanwijzende voornaamwoorden hebben een verwijzende functie die, in het
algemeen gesproken, nadrukkelijker is dan die van de andere voornaamwoorden.
Deze nadrukkelijkheid kan het karakter hebben van 'aanwijzen' in
letterlijke zin, zoals in:
|
(1)
|
A: Welk gebakje wil jij hebben? B: Dit. (met wijzend gebaar)
|
Het is echter ook mogelijk dat er alleen 'verwezen' wordt, maar dan toch
met (wat) meer nadruk dan bijv. door middel van een persoonlijk
voornaamwoord. Vergelijk:
|
(2a)
|
A: Is Jan nog hier geweest? B: Die heb ik niet gezien, wel Karel.
|
|
(2b)
|
A: Is Jan nog hier geweest? B: Ik heb 'm niet gezien, maar
misschien komt ie nog.
|
In de eerste zin ligt de nadruk op de persoon (niet Jan, wel Karel) en
wordt voor de verwijzing gebruik gemaakt van een aanwijzend voornaamwoord;
in de tweede zin ligt de nadruk niet op de persoon en kan voor de
verwijzing volstaan worden met een persoonlijk voornaamwoord.
Tot de categorie van de aanwijzende voornaamwoorden behoren
zelfstandige en
niet-zelfstandige voornaamwoorden,
die binnentekstelijk en/of buitentekstelijk kunnen verwijzen. Zin
(2a) bevat een voorbeeld van een zelfstandig aanwijzend
voornaamwoord. Ook het gebruik van dit in zin
(1), waarbij uit de context het substantief
gebakje aangevuld kan worden, noemen we (binnentekstelijk)
zelfstandig (vergelijk
). Een voorbeeld met een niet-zelfstandig aanwijzend voornaamwoord is
de zin:
|
(3)
|
Deze tekst is op een aantal punten gewijzigd.
|
|
|
2 |
De woorden die tot de categorie van de aanwijzende voornaamwoorden gerekend
worden, zijn semantisch en syntactisch nogal verschillend van aard. Er zijn
daarom weinig algemene aspecten van aan te geven; ze worden behandeld in
afzonderlijke subparagrafen
(
t/m
). Daaraan voorafgaand wordt in
een overzicht van de te behandelen aanwijzende voornaamwoorden gegeven.
Om praktische redenen worden in
enkele woorden besproken die bepaalde overeenkomsten vertonen met de
aanwijzende voornaamwoorden, maar niet tot de voornaamwoorden gerekend
worden. Tot slot van deze paragraaf worden in
voorzetselconstituenten behandeld die bestaan uit van met
een aanwijzend voornaamwoord.
|
|
|
|