|
|
Zelf
|
[ 5·6·7 ]
|
|
Voorzover het als op zichzelf staand woord voorkomt, wordt het aanwijzend
voornaamwoord zelf predicatief gebruikt als een soort bepaling
van gesteldheid tijdens de handeling
bij substantieven en bij persoonlijke voornaamwoorden. Het wordt
gebruikt om er de nadruk op te leggen dat de persoon of zaak waarnaar het
verwijst, bedoeld wordt en geen andere. De betekenis kan meestal
respectievelijk omschreven worden als 'in eigen persoon' en 'de zaak op
zich'. (Op een vergelijkbare wijze gebruikt komt zelf voor bij
wederkerende voornaamwoorden, al kan in dat geval de betekenis niet
omschreven worden als zojuist aangegeven. Zie voor de zelf
-vormen van het wederkerend voornaamwoord en het gebruik daarvan
en
.)
Zelf kan meteen volgen op het substantief of het persoonlijk
voornaamwoord waarop het betrekking heeft. In dat laatste geval worden het
voornaamwoord en zelf
meestal als één woord geschreven, net als bij het wederkerend voornaamwoord,
bijv.
ikzelf
jijzelf
wijzelf (het aan elkaar schrijven gebeurt alleen bij de
volle vormen van het persoonlijk voornaamwoord)
Zelf kan echter ook op een andere plaats in de zin staan. Zie
de volgende voorbeelden:
|
(1a)
|
Mevrouw zelf kwam opendoen.
|
|
(1b)
|
Mevrouw kwam zelf opendoen.
|
|
(2)
|
We hadden op school wel bijbelse geschiedenis, maar de bijbel
zelf hebben we nooit gelezen.
|
|
(3a)
|
Ikzelf schrijf geen boeken.
|
|
(3b)
|
Ik schrijf zelf geen boeken.
|
|
(3c)
|
Zelf schrijf ik geen boeken.
|
Opmerking
|
In zinnen met een wederkerend voornaamwoord hoeft zelf niet
per se op dat voornaamwoord betrekking te hebben. Vergelijk bijv. de
volgende zinnen:
|
(i)
|
De patiënt scheert zich weer zelf, hij heeft geen hulp meer
nodig van een verpleegster. ('de patiënt scheert zich
eigenhandig/zelfstandig')
|
|
(ii)
|
De kapper scheert overdag zijn klanten en 's avonds zichzelf.
|
In zin (i) heeft zelf betrekking op het
onderwerp (de patiënt), in zin (ii) niet
(zichzelf is wederkerend voornaamwoord).
Als zich en zelf vlak na elkaar voorkomen, kan
de bedoeling dus door het niet of wel aan elkaar schrijven tot
uitdrukking gebracht worden. Zo komt (iii) overeen met
(i) en (iv) met (ii):
|
(iii)
|
Hij scheert zich zelf.
|
|
(iv)
|
Hij scheert zichzelf.
|
|
|
Een
archaïsche vorm
van zelf is zelve, die ook
voorkomt in de vaste uitdrukking
Als niet komt tot iet, kent iet zichzelve niet
.
|
|
|
|