·
werkwoorden met een vaste voorzetselconstituent, bijv.:
zich in de nesten werken
zich uit de voeten maken
zich in allerlei bochten wringen
zich op de borst kloppen
zich in de vingers snijden
zich achter het oor krabben
zich (iets) op de hals halen
zich (iets) voor ogen houden
zich (iets) in het hoofd halen
(Voor het gebruik van een wederkerend voornaamwoord en/of een bezittelijk
voornaamwoord en/of lidwoord in verbindingen waarin een lichaamsdeel wordt
genoemd:
.)
·
werkwoorden met een vast lijdend voorwerp en een vast voorzetsel, bijv.:
zich zorgen maken over
zich het hoofd breken over
zich moeite geven voor
zich rekenschap geven van
·
werkwoorden met een bepaling van gesteldheid tengevolge van de handeling,
bijv.:
zich dronken/een roes/een stuk in z'n kraag drinken
zich rijk boeren
zich moe peinzen
zich een kriek lachen
zich een indigestie eten
zich ongerust maken
zich groen (en geel) ergeren
zich een hoedje/kapot schrikken
zich schor zingen
·
werkwoorden met een bepaling van gesteldheid volgens de handeling, bijv.:
zich dom/koest houden
zich gelukkig voelen
zich benijd weten
·
het groepsvormende werkwoord laten met
een werkwoordelijke aanvulling (en eventuele bepalingen), bijv.:
zich laten gaan
zich laten gelden
zich laten beetnemen
zich van de wijs laten brengen
Bij dit laatste type kan opgemerkt worden dat de infinitief bij
laten soms passieve betekenis heeft (zo ook in een geval als
Dat laat zich raden)
.
|